Kort nadat Alfred Birney in 2017 voor De tolk van Java de Libris Literatuurprijs kreeg, belandde hij met een hartinfarct in het ziekenhuis. In zijn nieuwe roman In de wacht ligt Birneys alter ego Alan Noland in het ziekenhuis te wachten op een openhartoperatie.
Hij begon zich na zijn vijfvoudige bypassoperatie en twee jaar opkrabbelen net weer een beetje fit te voelen, toen het leven opnieuw tot een stilstand kwam – ditmaal door corona. Alfred Birneys (68) schaterlach schalt via Skype de kamer in; anders dan zijn hoofdpersoon, die nogal wat moppert en scheldt, is de schrijver goedlachs en tamelijk opgewekt onder de situatie. Birney woont alleen, dus op zichzelf zijn was hij al gewend. ‘Het vervelendste is dat ik voor mijn gezondheid drie keer per week een uur moet fietsen, maar dat schiet er nu bij in. Ik heb wel een mondkapje laten maken, maar ik durf het nog niet aan.’
Hoe is het nu met uw gezondheid?
‘Ik zat eindelijk in de lift, mijn herstel heeft lang geduurd. Een paar maanden nadat ik de Libris Literatuurprijs won ging het mis. Eerst kreeg ik een hernia en toen ik daarvan hersteld was, belandde ik in met een hartinfarct in het ziekenhuis. In 2006 had ik al een keer een hartaanval gekregen. De dokteren lieten me foto’s zien: het was een chaos daarbinnen. De kransslagaders zouden als amazonerivieren om je hart heen moeten lopen, maar bij mij hadden die rivieren allemaal vertakkingen. Toen ik vroeg wat mijn kansen waren zónder een openhartoperatie, antwoordden ze: “Nou, de kerst zal je nog wel halen, maar Oud en Nieuw niet meer.” Vijf omleidingen kreeg ik. Een aantal weken na de operatie bleek dat een van de bypasses was losgeraakt. Doordat ik aan de hart-longmachine had gelegen was mijn ademritme veranderd, en dat heeft weer invloed op je hersenen. Daardoor deed ook mijn kortetermijngeheugen het slecht en kreeg ik last van woede-aanvallen. Je leest altijd dat je zes weken na zo’n operatie weer kunt autorijden en na een halfjaar weer helemaal de oude bent, maar bij mij duurde het twee jaar. En nog steeds voel ik bij stress druk op mijn borst.’
Hoe spannend is het dan om alleen te zijn?
‘Tja, als er weer iets gebeurt, moet ik 112 bellen. En als ik een hartstilstand krijg en niet meer kán bellen, ga ik dood.’
U zegt het heel rustig.
Birney lacht hard. ‘Ja, want volgens mij merk je daar niet zo veel van, omdat je vrij snel buiten westen raakt. De ambulance moet binnen zeven minuten bij je zijn, maar al bij vijf minuten kun je hersenbeschadiging oplopen. Dus eigenlijk moeten ze er al binnen twee of drie minuten zijn; dan heb je het meeste kans. Dat lukt als je op een druk station bent met een AED in de buurt, maar als je alleen thuis bent, dan ben je gezien. Ik denk daar maar niet te veel aan.’
Kanalisatie
Was het schrijven van In de wacht, over uw tijd in het ziekenhuis, een manier om uw emoties te kanaliseren?
‘Dat denk ik wel. Begin vorig jaar begon ik aan een nieuw boek maar op bladzijde 20 liep ik vast. Ik vond het niets, gooide het weg en mailde mijn redacteur dat ze maar een persbericht moesten uitsturen dat ik stopte met schrijven. Hij hing direct aan de telefoon om me daarvan te weerhouden. Dus probeerde ik het nog een keer – hetzelfde liedje. Ik moest steeds terugdenken aan die tijd in het ziekenhuis, aan die operatie en de hele nasleep. Mijn dromen gingen steeds over de dood. Ik besloot mijn alter ego Alan Noland, die al vaker mijn hoofdpersoon was, in het ziekenhuis te laten liggen en te laten doormaken wat ik heb doorgemaakt. Dat werkte.’
Uw roman gaat niet alleen over uw ziektegeschiedenis, maar ook over grotere thema’s, zoals multiculturaliteit.
‘Ik wilde inderdaad de angst en stress die ik heb overgehouden aan die opnames en hartingreep van me afschrijven, maar ook een groter verhaal vertellen over de resten van tropisch of koloniaal Nederland. Er wordt altijd gezegd dat de multiculturele samenleving is mislukt, maar op die hartafdeling met vijftig bedden wás het multicultureel – Surinamers, Hindoestanen, Chinezen, Javanen, Indo’s, álles liep er rond. Aan de hand van die afdeling wilde ik de multiculturale samenleving een gezicht geven. Op zo’n plek valt er niet aan te ontsnappen, dus hoe gaan we dan met elkaar om? Ik wilde laten zien dat die koloniale structuur van weleer nog altijd doorwerkt in onze huidige tijd.’
Raciaal versus racistisch
U schrijft over het verschil tussen het raciale oog en het racistische oog. Waarin ligt dat verschil precies?
‘Een racist kijkt neer op een ander vanwege zijn uiterlijk of afkomst. Als je met een raciaal oog kijkt, zie je wel de verschillen, maar dan zonder die superioriteitsgevoelens. In debatten worden die twee vaak verward, maar het opmerken van culturele verschillen is niet per definitie racistisch. Als ik in koffietent bestel bij een Hollandse serveerster, kan ik zeggen: ‘Hoi, mag ik een bak koffie van je?’ Dat is voor een Hollander geen onbeleefde manier van praten. Kom je bij een Turk of Marokkaan op bezoek dan weet je dat je je schoenen moet uitdoen.. Als Indo heb ik mijn hele leven al te maken gehad met racisme; ik kwam sommige cafés echt niet binnen, om maar iets te noemen. Maar ik zie er niets slechts in als een Hollander zegt: ‘Maar jullie Indo’s doen dat toch zus of zo?’ We moeten ons verdiepen in de ander, proberen de ander te begrijpen. En dat kan niet als we pretenderen kleurenblind te zijn en verschillen ontkennen. Pas als we meer weten van elkaars cultuur, kunnen tegenstellingen worden overbrugd, terwijl we nu juist vastzitten in zwart-witpolarisatie.’
Schelden
Het is niet het enige waar uw alter ego zich druk over maakt – zeker in het begin van de roman ligt Alan te foeteren op alles en iedereen. U schrijft: ‘protesteren en schelden geeft trouwens stress’. Verhoogde het schrijven van dit boek dan niet ook uw eigen bloeddruk?
Vrolijk: ‘Ha ha, ja, ik ben ook niet voor niets hartpatiënt geworden natuurlijk! Ik liep kennelijk met allerlei frustraties rond die ik nog kwijt moest, zoals de invloed van de farmaceutische industrie. Ikzelf, maar ook mijn zoon die asperger heeft, zijn daaraan ten prooi gevallen. Mijn cholesterol was 2,2 – heel prima, want de waarde moet onder de 5 zijn. Toch moest ik ineens van de dokter pillen gaan slikken om dat terug te brengen tot onder de 1. Mísselijk dat ik van die pillen werd! Ik vertikte het nog langer. Inmiddels gaan er onder huisartsen steeds meer geluiden op dat vooral de farmeceutische industrie bij zulke normen baat heeft, niet de patiënt. Om zulke zaken maak ik me druk, en als romancier gebruik ik die gedachten en vermoedens. Het is geen non-fictie en ik heb niet de waarheid in pacht, maar ik mag in mijn roman wel vermoedens uiten.’
Pandemie
Opmerkelijk dat uw hoofdpersoon ook fantaseert over een pandemie: ‘Verspreid anders op de gok een uitgekiende bacterie over de wereld, ergens in centraal China, dat tikt lekker aan, die bacterie lift gewoon mee op de jaarlijkse griepgolven, totdat de aarde weer wordt bevolkt door zo’n anderhalf miljard mensen’.
‘Ik kreeg de zetproef terug van mijn boek en ik dacht: hemel! Hier móét een voetnoot bij, omdat ik dit al een jaar geleden heb geschreven, dus ruim voordat corona uitbrak. Dat hele nare virus is niet iets waar de spot mee kunt drijven, dus ik wilde voorkomen dat mensen zouden denken dat ik er een flauwe grap over maak. Ik liet mijn hoofdpersoon fantaseren over het loslaten van een ziekte om het grote taboe onder de taboes aan te snijden: de overbevolking. Want we kunnen het inmiddels over zwarte piet hebben, slavernij, seksisme en transgenders, maar tot voor kort niet over de overbevolking. Maar wat zien we nu gebeuren: door corona wordt er ineens gediscussieerd over selectie; vanaf welke leeftijd mensen maar niet meer moeten worden behandeld.’
Ouder-kindrelaties
Daarnaast is het ook een roman over ouderschap. Alan heeft zowel met zijn moeder als met zijn zoon een moeizame relatie.
‘Alans ouders zijn jong gescheiden, en hij is net als ik in een internaat opgegroeid. De tolk van Java ging al over de gewelddadige vader, nu is de moeder aan de beurt. En ik wilde over mijn zoon schrijven. Alan is weliswaar zelf ook niet in staat om een normaal gezinsleven te leiden, maar heeft wel geprobeerd om alles wat zijn vader fout heeft gedaan beter te doen bij zijn eigen kind. Maar zijn zoon komt steeds minder vaak langs en zijn moeder bezoekt hem helemaal niet. Hij wordt ongemerkt steeds zwakker, waardoor zijn gemopper ook afneemt. Uiteindelijk zie je steeds meer zijn kwetsbare kant.’
Afgeblazen
Hebt u eigenlijk wel een beetje kunnen genieten van die Librisprijs?
Weer een schaterlach. ‘Ja, het was geweldig! Toen ik ‘m kreeg ging het al niet goed met me, maar werd ik nog door de huisarts naar huis gestuurd. Nadat ik prijs had gekregen was ik ineens een ster, en had ik drie optredens per dag. Overal waar ik kwam kreeg ik applaus en stonden lange rijen mensen te wachten op een handtekening. Wauw! Maar ik had niet in de gaten dat ik puur op adrenaline liep, en ja, dan stort je na zes weken gewoon in. Ik zou naar Frankfurt gaan, naar Brussel en Gent, zelfs naar Italië, dat ging allemaal niet door. Ook het bezoek aan Máxima en Willem-Alexander moest ik afzeggen, terwijl ik nog wel een speciaal koninklijk exemplaar van mijn roman had laten maken. Maar goed, ik had ook dood kunnen gaan.’
Toch spijtig dat nu uw volgende roman is verschenen, u wéér niet op pad kunt.
‘Ik troost me maar met de gedachte dat ik niet de enige ben. Voor al die jonge schrijvers is het nog veel erger. Maar inderdaad: voor In de wacht kan ik nu niet de boekhandels langs om te signeren. De Engelse vertaling van De tolk van Java, die in juni zou verschijnen, is voorlopig afgeblazen. En Italië ligt ook op zijn gat én is kwaad op Nederland, dus het is maar de vraag of de vertaling daar nog zal verschijnen. Maar wat een groot geluk is: ik heb mijn hele leven geldzorgen gehad, altijd. Door het winnen van die prijs heb ik dat nu voor het eerst van mijn leven niet.’
In de wacht is verschenen bij De Geus, €22,50