Het is een mooie zaak dat er cabaretiers zijn die een vinger aan de pols houden van de samenleving. Zo heeft Hans Teeuwen zich weer eens boos gemaakt. Hij heeft zich aangesloten bij het kleine koor van (vooral) mannen die het einde van de wereld zien aankomen vanwege een weerwoord. Dat is het weerwoord dat nu via sociale media komt vanuit groepen over wie ze eerst zonder tegenspraak lekker harde grappen konden maken. Dan zeggen die voormalige slachtoffers bijvoorbeeld dat ze die grappen niet leuk vinden, of dat ze kwetsend zijn omdat ze voortkomen uit een cultuur die het kennelijk top vindt om mensen in een kwetsbare positie belachelijk te maken.
Het laatste onderwerp van de ‘microagressie’ van Teeuwen, GeenStijl en Telegraaf betreft het subsidiesysteem. Zo maakt Teeuwen zich in een recente posting op Instagram boos op onze demissionair minister van cultuur Ingrid van Engelshoven, die er volgens de chagrijnige versie van Dominee Gremdaat op uit is om kunst uit de universiteiten te bannen. Vervolgens richt Teeuwen zijn pijlen op Bero Beyer, directeur van het Filmfonds, die stelt dat het fonds zijn overheidstaak meer zou moeten zoeken in het bevorderen van diversiteit, in plaats van het blijven steunen van grote namen als Paul Verhoeven.
Fondstraditie
Volgens Teeuwen zou dat zijn omdat Beyer het werk van Verhoeven (dat inderdaad veel kwaliteit, maar weinig diversiteit in zich heeft) zou willen verbieden. Wat Beyer niet zegt, in het gewraakte fragment. Hij zegt alleen dat hij wil breken met de filmfondstraditie dat de subsidie van het fonds nu vooral steeds gaat naar hetzelfde groepje erkende filmmakers. Daar zou Teeuwen het alleen maar hartgrondig mee eens kunnen zijn. Subsidie is immers niet bedoeld om rijker te maken wie al goed via de markt kan boeren, maar om kansen te bieden aan wie daar nu nog niet rijk, bekend, of populair genoeg voor is.
De enige faux pas (we zijn in Cannes) die Beyer in het gewraakte fragment maakt, is dat hij als directeur zijn boekje te buiten gaat, door zijn eigen inhoudelijke smaakoordelen te uiten. Dat mag niet, en dat kan ook niet: als directeur heb je daar niks over te zeggen: daar zijn saaie subsidie-adviescommissies voor. Clubjes van ‘peers’, die zich houden aan de subsidierichtlijnen die wij als burgers via de Tweede Kamer hebben vastgesteld. De mening van de directeur is irrelevant. Hij zou zich, zoals filmmaker Martin Koolhoven terecht opmerkt in een reactie op Facebook, drukker moeten maken om de diversiteit en fair practice binnen zijn eigen organisatie. Daar schort immers het een en ander aan. En dat is ook het enige waar hij iets over te zeggen heeft.
Meer, niet minder
Net als bij de andere kunstfondsen (Podiumkunsten, Mondriaanfonds en Letteren) zet de overheid het subsidiesysteem in om met extra geld nieuwe mogelijkheden te creëren voor mensen die die mogelijkheden nu onvoldoende hebben. Wij zelf, de Tweede Kamer dus, stelt de regels vast waaraan die subsidie moet voldoen. Het gaat dus om extra geld voor nieuwe dingen, niet om het verbieden van kunst die zich met andere dingen bezighoudt. Wil je subsidie aanvragen voor het beledigen van minder valide medeburgers, maak je gewoon minder kans. Dat is geen Nederlandse regel, ook elders kan dat je opdrachten kosten, zoals Cornelius merkte in Japan.
Dat er nu voorwaarden worden gesteld voor fair practice, governance en diversiteit is dus een van de dingen die horen bij subsidie. Het is geen verbod op kunst die op een andere manier zijn ding doet. Hetzelfde geldt voor de handreiking van het ministerie van OCW: er staat niet dat kunst die mogelijk als kwetsend wordt ervaren weg moet. Het ministerie verwijst naar een voorbeeld op de universiteit van Leiden, waar aan een eregalerij van hoogleraren, die uit alleen maar mannen bestond, nu ook twee beelden van vrouwelijke professoren zijn toegevoegd. Er is dus iets bijgekomen, niet iets weggehaald.
Het vrije woord verdient bescherming
En wederom gaat het in de handreiking van het ministerie om het leveren van praktische tips aan regels die al jaren worden nagevolgd, en die gelden voor het ontvangen van een specifieke Europese subsidie. Niet om het afpakken van geld van wie daar toch al geen aanspraak op maakte.
Het is bizar dat partijen, die zich graag afficheren als beschermers van het vrije woord, zich over deze subsidies druk maken. Ze zouden blij moeten zijn dat ons belastinggeld wordt beheerd door saaie mannen, en niet door flamboyante types als ze zelf vinden dat ze zijn. Het gaat immers bij dit soort extra geld om het gelijker maken van het speelveld, om het toegang verlenen aan mensen die daar nu geen kans maken. Meer debat, meer weerwoord, meer lol, minder saaiheid.
En minder op de mens spelen. Minder makkelijke grappen, dus. Zou fijn zijn. Want humor die leuk is voor meer mensen dan alleen de zich superieur achtende grappenmakers vind ik zelf ook leuker dan het makkelijke scoren over de ruggen van hen die zich niet kunnen verdedigen. Maar dat is mijn smaak. En daarover kunnen we twisten.