Dat Pierre Audi niet wegloopt voor religieuze symboliek, is bekend, maar het ware wonder bij Parsifal van De Nederlandse Opera bevindt zich in de bak. Daar zet het Concertgebouworkest in handen van meester-dirigent Iván Fischer een nieuwe Wagner-standaard. Ondanks een gigantische orkestbezetting bijna kamermuziekachtig licht, buitengewoon transparant en door zorgvuldige tempokeuzes met een prachtige dramatische spanning. Vijf uren lang.
En dat is maar goed ook, want dramatische spanning zit niet in de globale handeling van Wagners laatste opera. Integendeel. Amfortas is de heilige speer aan Klingsor verloren en heeft sindsdien een wond die niet heelt. Aan zijn lijden komt maar geen eind omdat de graal hem eeuwig in leven houdt. Alleen een reine dwaas kan de speer terugbrengen, verlossing brengen en de graalorde herstellen. Wat ook gebeurt, op Goede Vrijdag.
De spannendste gebeurtenissen hebben plaatsgevonden voor de opera begint; het uitlachen van Jezus aan het kruis door Kundry, de vergeefse poging van Klingsor om graalridder te worden met zelfcastratie tot gevolg en de verleiding van Amfortas. Dit wordt allemaal omschreven in lange monologen, waardoor Parsifal Wagners meest statische opera is.
Geen van de personages maakt echt een ontwikkeling door. Amfortas en Kundrywillen uit het eeuwigdurende lijden verlost worden, de graalridders onder aanvoering van Gurnemanz kijken vooral lijdzaam toe en Klingsor vertegenwoordigt de zonde. Zelfs de reine dwaas Parsifal ontwikkelt zich niet; hij is of ontwetend of alwetend. Voor de omslag volstaat de enkele kus van Kundry – net als een enkele hap van een paradijselijke appel volstaat om kennis te vergaren. De strijd met Klingsor die volgt is een formaliteit.
Lijden. Verlossing. Reinheid. Zelfopoffering. Zware begrippen die in Parsifal nadrukkelijk een christelijke connotatie hebben. Nietzsche gruwde ervan en omschreef Wagners personages als een verzameling patiënten en de componist als ‘de buikspreker van God’. Waar veel moderne regisseurs bijna krampachtig religieuze verwijzingen uit de weg gaan door de pacifistische of boeddhistische elementen te benadrukken, onderstreept Pierre Audi ze juist. Het lijden van Amfortas bij de graalceremonie lijkt in Amsterdam sterk op een kruisiging, temeer daar de graal hier voorgesteld wordt als de met bloed besmeurde lijkwade.
In het tweede bedrijf geen magische bloementuin, maar een juist een graalvormige spiegel, die fraaie visuele effecten oplevert. De ceremonie in het derde bedrijf heeft nog het meest weg van een zwarte mis, in schril contrast met de voetwassing en zalving van Parsifal vlak daarvoor. Kundry horen we dan al niet meer: haar enige tekst in het slotdeel luidt: Dienen! Dienen!
De eenvoudige, maar weinig spectaculaire decors van Anish Kapoor zijn zeer effectief, maar worden merkwaardig slecht belicht door Jean Kalman, die toch tientallen schitterende producties op zijn naam heeft staan. En hoewel Pierre Audi een man van grote lijnen is en dit zijn zesde Wagner-opera, lukt het hem niet om de duidelijke overeenkomsten met de Ring, Tristan und Isolde, Tannhäuser en Lohengrin ook visueel vorm te geven.
Maar wat maakt het uit met zo’n orkest, stuk voor stuk uitmuntende solisten en een koor dat boven zichzelf uitstijgt. Zelden klonk ‘Höchsten Heiles Wunder! Erlösing dem Erlöser’ zo teder. Koordirigent Martin Wright, die met deze productie afscheid neemt van Amsterdam, stond na afloop er een beetje ontdaan bij, alsof hij besefte: beter dan dit wordt het niet.
[youtube-jiFZtQ-cP0 610]
Comments are closed.