Het begon met een mail uit het niets. Kunstenaar Joncquil had mijn website gegoogled en was getroffen door de naam. Zelf was ik bijna vergeten hoe ik ooit aan die naam gekomen was, Joy of Irony: een nummer van de legendarische, zeer ondergewaardeerde Engelse noise/metalband Fudge Tunnel. Joncquil kwam op mijn site vanwege zijn toenmalige expo, Himmel und Joy. Hij had wat van mijn stukken gelezen en introduceerde zichzelf. Misschien dat we ooit koffie konden drinken om een beetje over kunst te praten.
Aldus geschiedde. Een flinke tijd later troffen we elkaar in Den Haag. Daar had Joncquil onder de naam CQ Mutiny Gallery een maand lang de ruimte van Galerie Ramakers geannexeerd – in afwezigheid van de eigenaar – en speelde daar voor galeriehouder. Joncquil toonde kunst van geestverwanten Avner Ben-Gal, Bas de Wit, Julie Cockburn and Thomas van Lingen. Naast zijn eigen werk – ontregelende, duistere schilderijen van doodshoofden, dieren, spoken en clowns, soms bijna met fluoriserende kleuren – tot hilarische sculpturen zoals Zelfportret als archeologische vondst, een kartonnen doos volgepropt met een compleet geraamte (binnenkort te zien in het Museum Boymans van Beuningen).
We dronken koffie en ouwehoerden over kunst.
Dat doe ik vaker, maar meestal heeft dat onmiddellijk een of ander artikel of interview als gevolg. Nu niet. Want ik had geen tijd om iets over onze rendez-vous te schrijven. We hadden het vooral het absurdisme van de galeriepraktijk van kunst en bleken een vergelijkbaar gevoel voor humor te hebben. Want: hoe vreemd is het, dat je een nietszeggende witte ruimte binnenstapt om je te vergapen aan de roerselen van lijdende zielen. Terwijl je zwijgend in de gaten wordt gehouden door de galeriehouder met eurotekens in de ogen, of soms minachtend wordt weggekeken. Kan dat niet anders? vroeg Joncquil zich af. Daarom had hij juist kunstenaars uitgenodigd die hij zélf enorm bewonderde. Puur om de kwaliteit van hun werk, niet de verkoopbare waarde (Overigens hingen de twee piepkleine doeken van Avner Ben-Gal wél voor een astronomisch bedrag te koop).
Tijdens de Art Rotterdam deed Joncquil mee aan Re:Rotterdam, een alternatieve en ondermijnende versie van de kunstbeurs. Samen met zo’n 180 kunstenaars betrok hij een leeg kantoorpand. Op de 11e verdieping kreeg hij een kamertje ter beschikking, richtte het in tot in de kleinste details in als een reguliere, nietszeggende kantoorkamer en hing een aantal van zijn doeken op. En hij nodigde zijn eigen schrijvers, kunstcritici en -historici uit. Gedurende de expositieperiode van 6 tot 10 februari nam elke dag een schrijver plaats in deze kantoorruimte. Als onderdeel van een totaalinstallatie: CQ Holding. In deze setting is in principe is niets te koop, behalve een serie ingelijste post-it notes met de kreet “HAHA”.
Daar zitten we nu samen op de laatste dag van de expositie te werken. Ik schrijf dit stuk. Hij babbelt met de bezoekers en maakt een paar tekeningen. Aan het eind van de expositieperiode heeft Joncquil een stel teksten over zijn werk die worden gebundeld in een publicatie, en de schrijvers krijgen ieder een tekening.
Vanaf het doek tegenover me toont een Ku Klux Klan-achtige figuur een stel akelig geschilderde dieren, als een macaber staatsieportret. Het is een duister tafereel, niet in de laatste plaats vanwege het kleurgebruik. Gifgeel en -groen tegen een gitzwarte achtergrond. Bijna misselijkmakend, maar fascinerend. Twee uur lang zit in aan een tafel en zie mensen staren, goedkeurend knikken, en bijna huiverend weglopen. “Veel kunst gaat teveel om het pleasen,” zegt Joncquil. “Het moet alleen maar leuk zijn, zeker in deze onzekere tijd. Het is bijna of we vergeten zijn dat er in kunst ook een schaduwzijde bestaat.”
‘Wat kost dat?’ vraagt een bezoeker, en wijst naar drie kleine schilderijen. Geheel zwart met twee witte goochelaarshanden, die een mysterieuze truc uithalen met een touwtje. Of is het een slang?
Joncquil grijnst: ‘Is verkocht al. Is onderdeel van een grotere serie.’
‘Maar ook los?’ probeert ze nog. Hij schudt z’n hoofd. ‘Nee, dat gaat allemaal via de galerie.’
Nadat ze vertrokken is draait Joncquil zich om. Een sardonische grijns. “Het is zo bevrijdend om als kunstenaar eens NIET winkeltje te hoeven spelen.”