Willem Jeths (1959) is één van de meest succesvolle Nederlandse componisten. Door zijn enorme vakmanschap en gedrevenheid weet hij een eigen klankwereld te scheppen, die verrassend en desondanks toegankelijk is. Zijn werk wordt geregeld uitgevoerd in binnen- en buitenland en verscheen op vele cd’s. In 2014 ontving hij de Amsterdamprijs voor de Kunst en later dat jaar werd hij aangesteld als Componist des Vaderlands. Op 26 maart gaat zijn orkestwerk Conductus voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest in première in de AVROTROS serie Vredenburg Friday. Ik stelde Jeths vijf vragen.
Wat heeft de Amsterdamprijs voor je betekend?
Een enorme erkenning, het was mijn eerste Nederlandse prijs. Ik had in 1996 al wel twee prijzen gewonnen bij het Wiener Kompositionswettbewerb, voor zowel mijn vioolconcert Glenz als voor mijn Pianoconcert. Beide stukken werden uitverkoren door een jury met zwaargewichten als Wolfgang Rihm en Franco Donatoni. De Amsterdamprijs is een oeuvreprijs, dus het is logisch dat ik hem juist nu kreeg: op je vijfenvijftigste ga je toch een beetje terugblikken.
Niet lang na de toekenning van de Amsterdamprijs werd je aangesteld als Componist des Vaderlands, een rechtstreeks gevolg?
Dat staat volledig los van elkaar, maar het is een prachtige samenloop van omstandigheden. Ik was genomineerd voor de Amsterdamprijs, die op 28 augustus 2014 zou worden uitgereikt. Tot dan werd de winnaar strikt geheim gehouden. Een week voor de bekendmaking werd ik gebeld door Jochem Valkenburg of ik Componist des Vaderlands wilde worden, hij kon het dus niet weten. Als ik de Amsterdamprijs niet had gewonnen, was ik evengoed Componist des Vaderlands geworden.
Wat houdt dat eigenlijk in, Componist des Vaderlands? Ga je componeren voor het volk, het hof?
Het betreft in de eerste plaats een ambassadeurschap voor Nederlandse componisten, de functie is geïnitieerd door Buma Cultuur. Al langer leefde in de muziekwereld het verlangen naar een betere promotie van het componeren in ons land. Ik wil de buitenwereld graag tonen dat wat hier geproduceerd wordt zeer de moeite waard is; ondanks alle bezuinigingen zijn we nog altijd een voorhoedeland. Neem alleen al het grote aantal buitenlandse compositiestudenten aan het Conservatorium van Amsterdam, waar ik lesgeef. Die jongeren willen maar al te graag bij ons studeren, dat komt toch door de nog altijd vruchtbare muziekcultuur hier.
Een tweede poot is het beheren van ons cultureel erfgoed, het op de kaart zetten van componisten die tot vijfenzeventig jaar geleden actief waren. Daar ligt de grens, omdat daarna de – door Buma geïnde – auteursrechten vervallen. Een derde taak is het muziekonderwijs. Evident noodzakelijk, want er is inmiddels een hele generatie opgegroeid die nooit muziekles heeft gehad op de lagere school en waarschijnlijk ook niet op de middelbare. Dat is toch het publiek voor de toekomst. Nu zit de concertzaal vol met oudere mensen, maar wat als die straks uitsterven? Als je niet van kinds af geconfronteerd bent met klassieke muziek, ga je die ook niet omarmen wanneer je op latere leeftijd verdieping gaat zoeken. We zijn projecten aan het ontwikkelen met het Leerorkest van Marco de Souza.
Een belangrijk element is ook het reageren op gebeurtenissen in de maatschappij – daar komt ‘het volk’ in beeld. Zo heb ik op verzoek van Podium Witteman een stuk gecomponeerd over Blue Monday – het fenomeen dat je met Oud en Nieuw goede voornemens maakt, maar drie weken later moet erkennen dat je ze niet gehouden hebt. Dat maakt depressief. Ik heb een soort habanera geschreven met een warme, zuidelijke gloed, maar ook een vleugje melancholie. Voor mijn inauguratie componeerde ik Trepidus voor zestien interactieve schommels op het Neude in Utrecht: hoe harder je schommelde, hoe meer je de muziek kon beïnvloeden.
Voor de opening van de tentoonstelling De Late Rembrandt in het Rijksmuseum schreef ik Clair-obscur voor de blokfluitist Erik Bosgraaf, dat hij speelde voor het schilderij De Eed van Claudius Civilis. En voor de Boekenweek componeerde ik in opdracht van de Nederlandse Publieke Omroep muziek bij een voorgedragen verhaal van Kaatje Kooij. Maar toen Utrecht mij vroeg voor de start van de Tour de France een stuk te schrijven met majorettes en harmonieorkesten, ben ik daar niet op ingegaan. Niet dat ik daar mijn neus voor optrek, maar zoiets past niet bij me, dat is net iets te populistisch.
Voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest schreef je Conductus, dat 26 maart in De Vrijdag van Vredenburg in première gaat. Hoe past dat in je taak van Componist des Vaderlands?
Het sluit daar naadloos bij aan, want het gaat over het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940. Ik schreef het op verzoek van het orkest voor de vijfenzeventigste herdenking, maar kreeg de opdracht al begin vorig jaar. Het zal trouwens niet alleen worden uitgevoerd in TivoliVredenburg, maar ook in De Doelen en bij de officiële herdenking op 14 mei zelf.
Ik vond het eerlijk gezegd wel een zwaar onderwerp, maar het bombardement is nog altijd actueel en heeft ook vijfenzeventig jaar na dato nog een enorme impact. De stad is verminkt geweest, is daarna weer opgebouwd en totaal veranderd. Er zijn nog veel mensen in leven die dat hebben meegemaakt en ook de verschrikkingen hebben ervaren. Daar wilde ik graag een stuk over maken, de vraag was alleen hoe. Ik wilde bombastisch wapengekletter vermijden en in plaats daarvan een tijdsbeeld creëren van Rotterdam anno 1940. [Tweet “Willem Jeths: ‘Ik wilde bij herdenking R’dams bombardement bombastisch wapengekletter vermijden'”]
Zo kwam ik terecht bij de smartlap Ketelbinkie, over een jongetje dat op de Grote Vaart gaat, maar bij het afscheid op de kade zijn moeder niet durft te kussen. Onderweg wordt hij ziek en op zijn sterfbed vraagt hij de kapitein ervoor te zorgen dat zij zijn laatste wedde krijgt. Hart-ver-scheur-end! Ik stelde me iemand voor die ’s avonds laat thuiskomt, dat lied op de radio hoort en dan in slaap valt. Hij komt in een droomtoestand, waarin allerlei dreigende voortekens hoorbaar zijn, maar ook veel melancholie en sereniteit, als een stilte voor de storm.
De man wordt gewekt door een carillon, dat het refrein speelt van Ketelbinkie. Met behulp van valsige boventonen roep ik dat klokkenspel in gedachten. Dan volgen dertien slagen van een klok, die verwijzen naar het tijdstip van het bombardement: 13.27 uur. Het duurde tot 13.40 uur en in die korte tijd werd de complete stad verwoest. Onder die dertien slagen ligt een diepe baslaag, die geleidelijk aanzwelt. De spanning wordt steeds sterker, maar op een gegeven moment implodeert het geheel, als op het schilderij De Schreeuw van Munch: je ziet die opengesperde mond, maar hoort niks. Daardoor voel je het des te sterker.
Vanwaar de titel Conductus?
Een conductus is een processie- of dodenmars. Ik werd geïnspireerd door een conductus uit de twaalfde eeuw van de Notre Dame School, die weer gebaseerd is op een lied van de troubadour Blondel de Nesle, Procurans odium. De tekst komt uit de Carmina burana en spreekt me enorm aan, want hij stelt de vraag of je je vijand moet blijven haten of juist je haat moet loslaten, om elkaar (weer) als geliefden te kunnen koesteren. Ik denk dat de woede jegens de Duitse bezetters inmiddels wel geluwd is, maar vond het beeld te mooi om niet te gebruiken.
Let wel, het gaat puur om instrumentale muziek, anders dan in bijvoorbeeld mijn Eerste Symfonie wordt er niet gezongen. Toen ik ging componeren, bleek de melodie van de conductus trouwens wonderwel te passen bij die van Ketelbinkie, een cadeau! Het stuk opent met het ijle suizen van een gestemd glas water, daaruit doemt de conductus op. Vanuit de celli borrelt vervolgens de melodie van Ketelbinkie omhoog, waarna de man verzinkt in slaap. In het hierop volgende adagio klinken mooie harmonieën en motieven, waarna de muziek steeds dreigender wordt, tot zij uiteindelijk implodeert. Tot slot klinkt weer dat etherisch suizende glas, symbool van de stilte en breekbaarheid van de stad.
Acties:
Donemus, de uitgever van het werk van Willem Jeths biedt een week lang de partituur van Conductus aan als gratis download