De nieuwe opera’s van Arnoud Noordegraaf and Guo Wenjing die het Holland Festival kort na elkaar presenteerde, thematiseren beide de teloorgang van traditionele waarden door de razendsnelle ontwikkelingen in het moderne China. Beide hebben bovendien een Chinese sopraan in de hoofdrol en haken aan bij klassieke Chinese opera en volksmuziek. Het innerlijke landschap van Guo Wenjing, dat dinsdag 16 juni zijn première beleefde in het Muziekgebouw aan ’t IJ, stelt As Big as the Sky van Noordegraaf in de schaduw qua muziek, plot en uitvoering. Toch is er één opvallende overeenkomst: in beide producties klinkt de – al dan niet authentieke – Chinese muziek verreweg het meest overtuigend.
Je ziet Guo Wenjing schrikken in de ‘making of…’ documentaire van Frank Scheffer, die voorafgaand aan de opera werd vertoond. Ed Spanjaard, dirigent van het Nieuw Ensemble heeft hem zojuist gevraagd of hij al een libretto heeft. Dat blijkt niet het geval. Na enig aarzelen zegt Guo liever de kleinschalige traditionele opera Si Fan integraal in zijn nieuwe stuk op te nemen. Zo hoopt hij de in China ooit florerende operatraditie te redden. Naar zijn zeggen maakte deze een ongeletterd publiek vertrouwd met het gedachtegoed van filosofen als Confucius en Mencius. Tegenwoordig lijdt de kunstvorm echter een kwijnend bestaan, wegens gebrek aan belangstelling onder jongeren. ‘Hoe kan haar groeien zonder huid?’ vraagt hij retorisch. [Tweet “Guo hoopt traditionele Chinese opera te redden met “Het innerlijke landschap””]
Keurslijf
De componist benadrukt dat hij er niet op uit is elementen uit de traditionele muziek aan te passen aan zijn eigen stijl, zoals westerse componisten vaak doen. Juist door haar in de oorspronkelijke vorm te gebruiken, wil hij deze in dialoog laten treden met de westerse muziek van het Nieuw Ensemble. We zien hem overleggen met de door hem zeer bewonderde sopraan Shen Tiemei, voor wie hij eerder al Fenyiting componeerde. Tijdens repetities drukt hij Spanjaard op het hart altijd de zangeres en de Chinese slagwerkers te volgen, die zich niet in het keurslijf van een dwingende maatsoort laten persen.
Wanneer de dirigent piano speelt voor een ietwat verbaasd toekijkende Shen, verklaart hij behulpzaam: ‘Dit is een wals. – Van Chopin.’ Waarop zij: ‘Korea’? Een hilarisch moment, dat niet misstaan zou hebben in de opera Koeien van Misha Mengelberg, die eerder in dit Holland Festival in première ging. Illustratief ook voor de schier onoverbrugbare spraakverwarring die, alle goede bedoelingen ten spijt, steeds sterker doorklinkt in Het innerlijke landschap, dat direct na de film werd uitgevoerd.
Adembenemend decor
Het decor is adembenemend in zijn eenvoud. Het toneel wordt omlijst door twee rijstpapierachtige stroken, die de musici als door een waas zichtbaar maken: ter linkerzijde bevinden zich het Nieuw Ensemble en Ed Spanjaard, rechts zitten de Chinese slagwerkers. In het midden hangt een ronde schijf, waarop sfeervolle natuur- en andere filmbeelden worden geprojecteerd. Shen Tiemei zit aan een tafel, getooid in een schitterend operagewaad en geflankeerd door drie koorzangeressen, die fungeren als haar alter ego.
De opera begint met een fraaie ouverture, waarin het Nieuw Ensemble langgerekte lijnen speelt, doordesemd met weemoedige uithalen van de sheng (Chinees mondorgel). Zodra Shen begint te zingen, laat Guo subtiel de westerse muziek zwaluwstaarten met de klanken van het Chinese slagwerk. De sopraan wekt haar personage van een naar liefde smachtende puber in een boeddhistisch nonnenklooster tot leven met een ongekend scala aan gezichtsuitdrukkingen, handgebaren en danspassen. Met haar kernachtige, beheerste stem (‘als een laserstraal’, aldus Spanjaard in de documentaire) weet zij bovendien elke minuscule inflectie tot in de verste uithoeken hoorbaar te maken. [Tweet “Shen Tiemei maakt elke inflectie tot in verste uithoek hoorbaar”]
Gesis van bekkens en geknepen zang
Nadat zij het eerste deel van haar verhaal uit de doeken heeft gedaan, volgt een intermezzo van het Nieuw Ensemble. Een zwaarmoedige altvioolsolo wordt gekruid met licht dissonante samenklanken van de strijkers en soli van onder andere mandoline, harp en yangqin (Chinese citer). Ook tijdens haar volgende optreden wordt Shen vooral begeleid door de Chinese musici. Het gesis van Chinese bekkens, het getok van woodblocks en andere houten percussie-instrumenten sluit naadloos aan bij haar geknepen zang, die associaties oproept met de afgebonden voeten van Chinese jongedames. Het Nieuw Ensemble presenteert slechts wat rustig getimede tussenwerpingen.
Gaandeweg beginnen de welluidende, maar weinig spannende noten die Guo de westerse musici laat spelen te irriteren. De vele echo’s van Stravinsky kunnen niet verhullen dat de muziek een gemakzuchtige indruk maakt, bedoeld ter ondersteuning van een sentimentele B-film. Zoals ook in de opera van Noordegraaf blijken de – soms gekunsteld modernistische – westerse klanken volledig te verbleken bij de Chinese muziek. Deze genereert met spaarzame middelen een geweldige zeggingskracht en sluit geheel organisch aan bij de zang.
Het innerlijke landschap hinkt te veel op twee gedachten. Waar Guo in opera’s als Wolvendorp (1994), Nachtelijk banket (1898) en Fenyiting (2004) een meeslepende synthese wist te bewerkstelligen tussen Oost en West, plaatst hij in zijn nieuwe opera de twee werelden lijnrecht tegenover elkaar. Zo lijkt hij de versregels van Rudyard Kipling uit 1889 te willen illustreren: ‘East is East, and West is West, and never the twain shall meet.’