De eer om het Utrechtse dans- en performancefestival SPRING te openen, viel dit jaar te beurt aan choreograaf Nicole Beutler[hints]Nicole Beutler (München, 1969) is choreograaf en theatermaker. Na een studie Beeldende Kunst aan de Kunstacademie (Münster en München) kwam zij naar Amsterdam voor de School voor Nieuwe Dansontwikkeling van de AHK, waar zij in 1997 afstudeerde. Haar werk bevindt zich op het grensvlak van beeldende kunst, theater en dans(Source)[/hints]. De voorstelling 6: The Square vertoont een onnavolgbare fascinatie voor het dansen en denken in vierkanten. Squaredance, een vooral in Amerika populaire, zeer oude volksdanstraditie in koppels, en de futuristische functionaliteit van Bauhaus worden in deze choreografie verbonden met gedachten over orde scheppen en hokjesgeest. Hoe precies en waarom wordt niet duidelijk.
Bovenin het indrukwekkende, losstaande en transparante decor van Tim Vermeulen & Nico van Rooij telt een digitale klok de tijd terug. Transparantie, een idee van helderheid verkregen door meting en ‘objectieve’ dataproductie, is een haast gekmakend aspect van deze tijd. Het lijkt alsof Beutler dit fenomeen op een symbolische manier ongedaan wil maken, door van 65 minuten naar 0 terug te tellen en dan met een Nirvana-achtige eindscène buiten de gemeten tijd een organische orde te vieren. Het is allemaal heel rechtlijnig en naïef gedacht, maar dat is kennelijk wat voor Beutler het denken in vierkanten met zich meebrengt.
Bij de acht dansers die in zwarte regenpakken in het halfduister de eerste 10 minuten van de voorstelling doorbrengen, regent het zweet van binnen. De fysieke en sociale aspecten van de uiterst ingenieuze Squaredance-routines worden zo door Beutler aan het zicht onttrokken, in een vormeloze uniformiteit weggestopt. Alleen van grote afstand is nog de ontwikkeling van een lijnenspel te zien. In een volgende scène dansen de koppels frasen van bij elkaar geraapte gestes uit verschillende dansstijlen, onderwijl spelend met de ruimtelijke dynamiek van de vierkante vloer. Beide dansscènes leveren allerlei esthetische plaatjes op, maar sturen ook bewust aan op het nonsensikale. Zo doet de actrice Deborah Abrahams tussendoor een lange monoloog met de woorden “Oh my, oh my”. Pas wanneer Abrahams opnieuw alleen op het podium komt en een dansje waagt, doet er iets zijn intrede dat verder gaat dan de beschikbare danser, de machinelle uitvoerder en regulerende systematiek.
Cynische boodschap?
In een stapeling van schijnbaar losse scènes, gezet op de niet aflatende stroom van beats in vier van Gary Shepherd, ontwikkelt het dansen in koppels zich van asociaal en gesloten – via een vrolijke, traditioneel georganiseerde en werkelijk indrukwekkende squaredance-variatie – naar een orgastische apotheose. Waar Bauhaus een universele, voor iedereen toegankelijke en op primaire vormen, kleuren en functies gerichte emancipatoire esthetiek voor de toekomst wilde ontwikkelen, verkondigt 6: The Square met dreunende herhaling een cynische boodschap: terug in de tijd kunnen we niet, maar toen of daarbuitren is het wel beter.
Dans doet er eigenlijk weinig toe in 6: The Square. Hij wordt symbolisch ingezet, als dankbaar materiaal om te kneden naar ieder denkbaar regime. De actrice, die zich op wonderlijke wijze staande weet te houden tussen al het fysiek-visuele geweld, geeft in teksten en handelingen de toon aan. Van complete verwarring, via een menselijk dansje, een vleugje publieksparticipatie en een verleidelijke a-politieke propagandaspeech naar een verhaal over de val.
Van het vierkant wordt beweerd dat het door mensen is uitgevonden. Beutler projecteert er, op een katholieke manier, al het slechte in. Terwijl aan het einde van de voorstelling de squaredance-organisatie vervalt in een in roze licht badende orgie (het blijven plaatjes), komt Abrahams als de dansleider, of ‘caller’ zoals dat in squaredance heet, met een laatste snik over een dramatische val op de dansvloer. De val zou haar redding hebben kunnen zijn: opgenomen te worden in het orgastische spel op de vloer. Maar ze wil niet. “Het is niet haar ding”, zo beweert ze. ‘To fit in or not to fit in’ – het lijkt de enige vraag die Beutler opkomt, wanneer ze zich met vierkanten, of met ordening in het algemeen, bezighoudt. Dat is teleurstellend.
Organische vormen en fractals maken gelukkiger?
Een bepaald absurdisme gaat Beutler goed af. Symmetrie inzetten als een onzinnige maar desalniettemin effectieve, want rustgevende vorm, leverde tot nu toe fascinerende groepsstukken op, zoals The Garden, waarbij de vorm weliswaar gesloten is, maar een caleidoscopische vermenigvuldiging van elementen uitnodigt tot spelen. Ook het recyclen en deconstrueren van bestaand materiaal gaat Beutler goed af, of het nu Lucinda Childs, Les Sylphides of Bianca van Dillen betreft. Daarbij speelt het onderling functioneren van de groep vaak een grote rol, en wordt ook een redelijk directe relatie met het publiek gezocht. Een duet als 4: STILL LIFE is dan weer in zijn consequente eenvoud en concentratie ontroerend. Ook bijvoorbeeld de eenvoud van het voorstel in de dansfilm Diamond Dancers, die Beutler maakte met Racké en Musken, is doeltreffend en overtuigend.
De weigering om moeilijk te doen, het stellen van simpele vragen en het doen van eenvoudige voorstellen kan heel effectief zijn om complexe zaken te benaderen. Maar in 6: Square lijkt Beutler de weg kwijt en herhaalt ze zichzelf in plaats van in te breken bij een ander of, in dit geval, zichzelf. Een spel met de regels ontbreekt.
Het thema van de wereldverbeteraar – “Do we care? Anyone who cares for anything, please raise your hand!” zo roept Abrahams halverwege de voorstelling – is superhip in de kunstwereld op dit moment. Jammer genoeg wordt er in 6: The Square, voorbij een soort bijtende ironie, geen enkel verband gelegd tussen de traditie van het dansen in koppels en enigerlei vorm van politiek of zelfs maar maatschappelijk geëngageerd bedrijf. De speeches van de caller lijken de laatste oprispingen van een teleurgesteld individu. Je overgeven aan organische vormen, bijvoorbeeld in de vorm van collectieve happy love making – is mij een al te gemakkelijke voorstel. En het enige organische, niet gereguleerde moment in deze voorstelling ontstaat wanneer de dansers de vormelijkheid van de choreografie verlaten en het applaus nemen.
Maar wat dat met Bauhaus te maken heeft?