Terwijl het nieuwste werk van Jan Martens, The Common People (2016), afgelopen weekend in de Amsterdamse Stadschouwburg stond, toont het Utrechtse Theater Kikker deze week twee oudere hits: Sweat Baby Sweat (2011) en The dog days are over (2014).
Sweat and Dogdays zijn kaskrakers en toerden reeds de wereld over. In Kikker zijn ze nu te zien als onderdeel van een driedaags programma: Grip Evenings, waarin ook werk van aan Martens gelieerde kunstenaars te zien is: films van Lukas Dhont en van Laura Vanborm; voorstellingen van Steven Michel, Bára Sigfúsdóttir en Rodrigo Sobarzo, en een installatie van Luis Rios Zertuche en Connor Schumacher.
Grip
Het is de eerste daad die Martens stelt, nadat hij afgelopen zomer met Grip een van de weinige nieuwkomers was bij de verdeling van structurele podiumkunst-subsidies in Vlaanderen. Grip produceert niet alleen het werk van Jan Martens, maar wil ook een choreografische platform zijn voor verwante makers, of zoals Kikker het noemt, kompanen.
Het siert Martens dat hij onmiddellijk de daad bij het woord voegt en zijn rijzende ster niet alleen verbindt aan de ontwikkeling en promotie van eigen werk. De agenda van Martens staat volgeboekt tot in 2020. Bovendien benoemde het Antwerpse kunstencentrum deSingel Martens tot ‘creative associate‘ voor de komende vijf jaar, naast Daniel Linehan en de mannen van Berlin, een prachtcombinatie. Het gaat Jan Martens voor de wind. Waarom eigenlijk?
Noodzakelijk
Martens (1984) begon zijn carrière in Nederland met eigenwijze dans, waaraan iedere vorm van pretentieuze esthetiek ontbrak. Op de grens van pop en punk, in een vaste combi van eigentijdse expressie en radicale, minimalistische deconstructie, weet Martens dans terug te brengen tot de uitwisseling van louter noodzakelijke gestes.
Seks
At Sweat Baby Sweat, maar ook in andere duetten als A small guide on how to treat your lifetime companion (2011) of Viktor (2013), gebruikt Martens de woordeloze omgang tussen partners om intimiteit of seksualiteit te thematiseren, zonder ooit al te letterlijk of gemakkelijk obsceen te worden. Schroom of jezelf overschreeuwen, het mag allemaal, zolang er maar niet gedaan wordt alsof.
Elkaar aan te raken, in dans vaak tot technisch handmiddel gedegradeerd, heeft bij Martens grote waarde, net als de uitwisseling van blikken. Wat er tussen de dansers gebeurt en tussen hen en het publiek is cruciaal. Zijn werk gaat in eerste instantie niet over de esthetiek van beweging, maar om het tastbaar maken van resonanties in en tussen lichamen.
Duetten
Het zal wel vanwege die aanraking zijn dat duetten zo een vanzelfsprekende plek hebben gekregen in het oeuvre van Jan Martens. Je kunt er makkelijk mee inzoomen op de uitwisseling, de tussenruimte waar de nodige manipulatie plaatsvindt en gevoeligheden ontstaan. Martens houdt van de ‘exposure’ van performers in duo.
In zijn nieuwste werk The Common People treedt dit mechanisme maximaal op de voorgrond. Niet professionele dansers, maar meer dan 40 vrijwillige bewegers betreden twee aan twee het podium, voor een zogenaamde ‘blind date’, een ontmoeting met een onbekende partner.
De performers beheersen hun lichamelijke inzet en expressie niet zoals professionals dat doen. Het optreden heeft een bepaalde naïviteit of onschuld, wat de performers kwetsbaar maakt, maar ook in zekere zin onkwetsbaar: samen de klus te moeten klaren, ten overstaan van een groot publiek, als er geen weg terug meer is. De wens om het er goed vanaf te brengen wordt altijd door Martens gehonoreerd. Hij is niet op zoek naar nog meer vernedering en leedvermaak. Daarvan hebben we in deze wereld al genoeg, online en offline.
https://vimeo.com/139188922
gewone mensen
The dog days are over – het tweede groepsstuk dat Martens maakte sinds zijn debuut in 2010 in Tilburg, waarmee hij in 2014 eindelijk enige populariteit verwierf binnen het hoegenaamd meer serieuze dans-circuit – is uiteraard met professionele dansers gemaakt. Maar juist in Dogdays probeert hij het aura en de conventie van de ‘danser’ te ondermijnen. Dat lichaam dat nooit een greintje pijn, verveling of welke onwelvoeglijkheid dan ook toont, dat altijd correct is en geleerd heeft bij alles vooral neutraal te blijven kijken, onderwijl de opdrachten van een ander uitvoerend, dat lichaam wordt door Martens aan gruzelementen gechoreografeerd.
Uitputting is een beproefd middel in de dans, waar terecht veel bezwaar tegen wordt gemaakt, vanwege de melodramatische kant die het heeft, zie bijvoorbeeld de Franse choreograaf Boris Charmatz in zijn boek Entretenir. Maar de uitgeputte danser als slachtoffer van ofwel eigen driften ofwel de machinaties van een perfide maatschappij zul je bij Martens niet tegenkomen. Bij Martens vechten mensen altijd met zichzelf.
Herhaling
Door de inzet van eenvoud, herhaling en duur, roept het werk van Jan Martens niet alleen een bepaalde fascinatie of trance op, maar doet hij die fascinatie ook omslaan in zijn tegendeel. In de precieze inzet van herhaling ontstaat nietsigheid, vervalt de pretentie en nemen vermoeidheid, verveling en een ongewilde oprechtheid het over.
Distantie, je bewust worden van je eigen blik en wat die van een ander doet, het voyeurisme, de oordelen die ongewild in het kijken meelopen en het meebepalen – ook de toeschouwer wordt op de proef gesteld in de herhaling of het repetitieve. Martens vraagt zo van dansers én toeschouwers zich over te geven aan wat er nu eenmaal voorhanden is: gewone mensen en de dingen die daarbij horen: ijdelheid, angst, competitie, verlangen.
bravoure
Het werk van Martens heeft zo ook iets met komische duo’s en clowns-acts, waar partners de rol van aangever afwisselen en je via de een naar de ander kunt kijken. Het sentiment van ‘samen de klus klaren’ is niet alleen handig bij een beladen onderwerp als seksuele identiteit, het is ook heel toepasselijk. Ondanks het werken in stilte en de serieuze toon van veel werk, loopt er altijd een draad van komische ontspanning door ieder voorstelling. Het belachelijke is waar. En zelfrelativering een groot goed.
Indirect lijkt Jan Martens een bepaalde houding te huldigen, van onbevangenheid, van risico nemen en op je bek durven gaan, in de wetenschap dat dat nu juist de zaak vooruit helpt. In tegenstelling tot de traditie van de dans, waar het kunnen en het tonen van controle vooropstaat, spreekt hij met elke voorstelling opnieuw zijn nieuwsgierigheid uit naar de momenten van falen en feilbaarheid, die een appel doen op generositeit en vertrouwen in de ander. Een vertrouwen dat overigens geenszins blind is, maar vertrekt vanuit het erkennen van verschil en distantie.