De vergaderzaal op de zolder van het pand aan de Brouwersgracht begon zich te vullen. Voorafgaand aan de vergadering trok directeur Geert Dales van het Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst (BKVB) zich nog even met de voorzitter van de Fondsraad terug. Hij wilde nu langzamerhand wel eens helderheid over de rol van die Fondsraad. Waar hielden de vertegenwoordigers van de kunstenaarsorganisaties een vinger aan de pols? Waar moest hun inhoudelijke bemoeizucht ophouden?
Ook deze vergadering, bijna vijftien organisaties om de tafel met een bestuurslid, de directeur en een medewerker van het Fonds, bracht geen eindconclusie. Ik was een paar achtereenvolgende jaren halverwege de jaren negentig voorzitter van die Fondsraad. Als ik nu de notulen doorlees lijkt het of dit orgaan in het leven was geroepen om het over zijn eigen functie te hebben.
De veelkoppige toezichthouder
De voorloper van het huidige Mondriaanfonds, het Fonds BKVB, kwam In 1987 tot stand in de nasleep van de opheffing van de beeldende kunstenaarsregeling BKR. Misschien kan ik de woorden “In de nasleep” beter vervangen door “in ruil voor”. Want dat was het compromis geworden: de Minister van Sociale Zaken hief de ‘contraprestatie’ – zoals de regeling ook heette – op, maar hevelde 80 miljoen gulden uit zijn budget over voor de inrichting van een beeldende kunst fonds.1 Het motto was: ‘van kunstenaarsbeleid naar kunstbeleid’.
En dan was er nog een klein goedmakertje voor de protesterende organisaties van beeldende kunstenaars2. Zij mochten medeverantwoordelijkheid dragen voor het nieuwe fonds in een op te richten Fondsraad3. Die functioneerde In de eerste paar jaar onder leiding van de mr. Piet Cleveringa, voormalig topambtenaar en groot kunstverzamelaar4. De organisaties – van interieurarchitecten tot keramisten, van illustratoren tot ruimtelijk vormgevers – droegen leden voor, de Fondsraad benoemde. De minister benoemde de voorzitter.
Was de Fondsraad alleen een zoethouder of toch ook een bruikbaar instrument? Was het, als rekwisiet uit een vorig toneelstuk, misschien eerder ballast dan hulpmiddel? Toen Geert Dales aantrad als directeur bond hij in ieder geval dit beestje al snel de bel aan. Benno Premsela, toenmalig voorzitter, gaf hem daarin de vrije hand.
Belangenbehartiging
Formeel gesproken was er weinig aanleiding tot slepende discussies. Het Koninklijk Besluit tot de oprichting van het fonds was duidelijk: “Er is een fondsraad welke tot taak heeft het bestuur te adviseren over de hoofdlijnen van het beleid”5. En als je de verschillende jaarverslagen leest zie je: dát was wat de fondsraad deed. De raad adviseerde over diverse onderwerpen, zoals: de bestaande bezwaarprocedures (die voldeden, vond men), dreigende rijksbezuinigingen (het Fonds moest zich teweerstellen), de selectieprocedure voor de samenstelling van commissies (dat kon beter en mocht wel zonder de huidige bemoeienis van de fondsraad), de beroepskostenregeling (die was verbeterd), het meerjarenbeleidsplan (te veel expansiedrift), startende kunstenaars (meer aandacht geven). En zo meer.
Maar Dales wilde in plaats van een adviesorgaan een formeel overlegkader tussen het georganiseerde beroepsveld en het Fonds. Bij hem ging het feitelijk over belangenbehartiging. Aan functies als kwaliteitsbewaking of toezicht op de onpartijdigheid van toekenningscommissies had hij geen behoefte. En: als de fondsraadsleden belangenbehartigers werden dan moesten ze dus ook geen vacatiegeld meer krijgen. Bovendien: één keer per jaar vergaderen moest voldoende zijn.
De Fondsraad (en ook ikzelf) sprak liever van ‘belangenbehartiging plus’: dat wil zeggen “dat de leden vanuit hun achterban spreken, maar dat zij in staat en bereid zijn verder, breder te kijken in het belang van het fonds."6 Bovendien gaf de Fondsraad wel voldoende inhoudelijke adviezen, maar bestuur en bureau pakten ze onvoldoende op, was de ervaring.
Uiteindelijk veranderde er niet zo veel. Er kwamen alleen wat praktische werkafspraken die het contact met het bestuur zouden verbeteren.
Enkele jaren later verdween de Fondsraad en daarmee het ‘kunstenaarstoezicht’ alsnog. Het Mondriaan Fonds en ook de andere fondsen kunnen kennelijk zonder. In de statuten van Mondriaan Fonds, Letterenfonds of Fonds voor de Podiumkunsten is niets over raadpleging van of overleg met het kunstenaarsveld geregeld.
‘Dit gaat over ons!’
Welke rol hebben kunstenaars eigenlijk in toezicht en bestuur binnen het kunstbestel? Altijd weer een onderwerp van discussie, met een hele geschiedenis. Aan de ene, uiterste, kant van de lijn staan de kunstenaars die vinden dat de kunst van hen is en daarmee ook alles wat er aan kunstzaken te sturen valt. Al tachtig jaar klinken er op conferenties cynische interrupties van kunstenaars over alle goedbetaalde bobo’s die in werktijd het onderwerp van de dag bespreken terwijl zelfstandige kunstenaars, aanmerkelijk minder goed betaald, dit in hun kostbare eigen tijd zitten te doen. En dat terwijl het over hún domein gaat.
Geheel aan de andere kant zijn er de officials die uitsluitend in termen van kunstbeleid en niet van kunstenaarsbeleid willen spreken, maar die als dat zo uitkomt de opvattingen en ervaringen van de beroepsgroep wel willen ‘meenemen’. Tussen die uitersten is er een substantieel midden en dat schuift nog wel eens heen en weer.
De uit het kunstenaarsverzet voortgekomen Federatie van Kunstenaarsverenigingen had ambitieuze idealen: beroepserkenning, een eigen kenniscentrum voor beleid en documentatie en een Raad voor de Kunst met grote kunstenaarsinbreng7. De beroepserkenning bleek onhaalbaar. Het documentatie en onderzoekscentrum – de Boekmanstichting – groeide geleidelijk tot een autonome instelling, buiten het bestuur van de kunstenaars. De Raad voor de Kunst ontwikkelde zich tot de Raad voor Cultuur. Niet zonder kunstenaars, maar zonder formele lijnen naar de achterban. Aanwezige kunstenaars zijn ingebed in een breder regiment van deskundigen.
Van wie zijn de kunsten?
Vraag: van wie is de kunst? Auteursrechtelijk is dat meestal geen probleem: de kunst is van degene die het maakte. Maar als de kunstenaar zijn werk uit handen geeft – het boek ligt in de winkel, het schilderij hangt op de expositie, het toneelstuk wordt gezien – is het óók van degene die het geniet en zeker van de koper. Het boek dat ik kocht is van mij, het kunstwerk waarvoor ik spaarde is van mij. Het muziek- of theaterstuk is niet van mij, maar het podium een beetje wel: we betalen allemaal mee aan de subsidie.
Kunstbeleid is niet alleen in het belang van de kunstenaars, maar misschien wel het meest van ons als publiek, als burgers. In het landbouwbeleid zijn de boeren belangrijke stakeholders, maar het beleid is niet van hen, niet allereerst vóór hen. Voor het ministerie van EZ zijn ondernemers wezenlijke belanghebbenden, maar – hoewel je het niet altijd zo zou zeggen – de ondernemers zijn er niet de baas.
Een nieuwe governance?
De vraag is hoe je de kunstenaar/ stakeholder het beste tot zijn recht laat komen, rekening houden met ‘eigenaarschap’. In het antwoord moet je onderscheid maken tussen invloed uitoefenen op het beleid, op concrete financiële toekenningen en op het functioneren van fondsen en andere instellingen. En ook is er het verschil tussen belangenbehartiging (daar hebben we de bonden voor), de georganiseerde lobby (Kunsten92; Federatie Cultuur, Federatie Creatieve Industrie) en meebesturen vanuit een brede kunstenaarsblik.
Binnen het cultuurbeleid zijn er nog veel andere stakeholders dan alleen de kunstenaars. Denk aan werkgevers, brancheorganisaties en anderen. Ook voor hen geldt: het gesubsidieerd bestel is niet van hen, al denken ze dat vaak wel. Ook voor hen geldt dat je verschil moet maken tussen belangen behartigen en afgewogen meebesturen. Ik heb wel de indruk dat overheden door de jaren heen de tweede groep veel serieuzer hebben genomen en meer concrete invloed hebben gegeven dan het segment van de kunstenaars.
Eigenlijk is dit aspect van ‘governance’ van het hele cultuurbestel na de vorming van de eerste Raad voor de Kunst nooit zo erg een expliciet onderwerp meer geweest. Er blijkt nauwelijks iets over vastgelegd.
Afbakening
Ik dacht terug aan de zolder op de Brouwersgracht en de discussies met Geert Dales, lang voor hij wethouder en burgemeester werd. Toen was er nog wel iets wettelijk vastgelegd. En ik bedacht ik dat het toch wel goed zou zijn die ‘governance’ te regelen. Niet per se bij wet, maar wel in vast te leggen afspraken. Vaste momenten voor overleg over belangenbehartiging en lobby. Afspraken over meedenken over beleid. Een af te bakenen invloed op het reilen en zeilen van de relevante instellingen. En dit alles niet alleen om omgekeerde vlaggen te voorkomen, wapperend in het (kunsten)veld.
Noten
1 Fransje Kuyvenhoven, Een Monument voor de BKR, Amersfoort, 2020
2 Die opvallend genoeg – blijkens een brief van de BBK van 18 januari 1995- destijds liever een departementale afdeling dan een zelfstandige stichting hadden gehad.
3 Koninklijk Besluit 2 juli 1987, oprichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst,
4 Michiel Morel, Op het Eerste Gezicht, de kunst van Piet Cleveringa (1917- 2013), internet.
5 Koninklijk Besluit 2 juli 1987 houdende mchtiging tot oprichting van een Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, artikel 6
6 Notitie van de voorzitter Fondsraad, november 1994
7 Fenna van den Burg en Jan Kassies, Kunstenaars van Nederland! Om eenheid en zeggenschap, Amsterdam 1987 en: Jan Kassies, Op zoek naar cultuur, Nijmegen, 1980
@cultuurpers Dit is een bijzonder lang bericht. Graag zou ik willen opperen om het op te delen in klein(re) stukken of om hier een untroductie te plaatsen en vervolgens te verwijzen naar een blogpost op een website.