Tot zijn eigen ongenoegen werd Simeon ten Holt beroemd als componist van één enkel stuk: Canto ostinato voor vier piano’s. Deze compositie raakte bij zijn wereldpremière in 1979 meteen een snaar. Nog altijd klinkt het zo’n beetje elke dag wel ergens ter wereld, in alle mogelijke bezettingen. Van 12 tot en met 14 oktober presenteert het Noord Nederlands Orkest een versie voor symfonieorkest van Anthony Fiumara.
Het Noord Nederlands Orkest heeft iets met Simeon ten Holt. Al twee keer eerder werd Canto ostinato uitgevoerd, in de originele versie voor vier piano’s. Het iconische werk stond bij beide gelegenheden naast wereldpremières van de enige twee orkestwerken die Ten Holt componeerde. In 2014 werd diens op slechts vier tonen gebaseerde Centri-fuga ten doop gehouden. Twee jaar later klonk de eerste uitvoering van Une musique blanche, waarin verschillende orkestgroepen tegenover elkaar zijn opgesteld.
Meesterwerk van Nederlands minimalisme
Gezien het indrukwekkende aantal bewerkingen die in de loop der jaren zijn gemaakt van Canto ostinato, is het eigenlijk verbazingwekkend dat er nog geen versie voor orkest bestond. Dat vond ook Anthony Fiumara, die eerder al tekende voor orkestraties van muziek van David Bowie en Steve Reich. Zijn orkestbewerking van Canto ostinato maakte hij in 2016 in opdracht van het Residentie Orkest, dat het datzelfde jaar in première bracht in de Doelen in Rotterdam.
Fiumara is een groot liefhebber van Ten Holt, wiens Canto ostinato hij beschouwt als een van de meesterwerken van het minimalisme. ‘Het is een uniek stuk. Noch ervoor noch erna is iets soortgelijks geschreven.’, zei hij hierover. ‘Ik vind dat het kan wedijveren met wereldwijde topstukken als Musique pour 18 musiciens van Steve Reich of met Koyaanisqatsi van Philip Glass.’
Tonaliteit na de dood van de tonaliteit
Zelf moest de componist overigens niks hebben van een vergelijking met de Amerikaanse minimalisten, maar deze dringt zich onherroepelijk op. Niet alleen vanwege de eindeloos herhaalde motiefjes, maar ook vanwege de tonale teneur van de harmonieën en de bezwerend-meditatieve sfeer. In een interview met ondergetekende zei Ten Holt hierover: ‘Ik kreeg er genoeg van om aan een tafel, vanuit mijn hoofd te componeren – vanuit het intellect en niet vanuit het gevoel.’ Zo ontwikkelde hij naar eigen zeggen een ‘tonaliteit na de dood van de tonaliteit’.
Kortweg betekent dit dat Ten Holt ons weliswaar herkenbare akkoorden voorschotelt, maar deze niet onderwerpt aan de voor tonale muziek zo kenmerkende hiërarchie. In plaats van bepaalde, spanningsvolle akkoorden te laten ‘oplossen’ in ontspannende, rustgevende samenklanken, herhaalt hij ze juist eindeloos. Zo komen ze als het ware op zichzelf te staan en wordt je als luisteraar meegezogen in een tranceachtige sfeer. Die verklaart wellicht de grote populariteit van Canto ostinato, dat wel ’s nachts wordt uitgevoerd voor mensen op slaapmatjes.
Onder de motorkap
Maar hoe vertaal je dit meeslepende werk voor vier piano’s naar de verschillende instrumenten van een symfonieorkest? Een rechttoe-rechtaan klusje was het niet, erkent Fiumara in een interview met de Volkskrant: ‘Als je onder de motorkap kijkt, zie je dat Ten Holt veel vrijheden heeft ingebouwd. De musici mogen zelf beslissen hoe vaak ze een bepaald deel herhalen. Er is een hoofdlijn, maar er zijn ook alternatieven. Het oorspronkelijke stuk is voor vier piano’s. Tijdens een tafelgesprek met vier personen kun je elkaar nog wel onderbreken, maar met zestig man heb je echt een gespreksleider nodig.’
Als arrangeur moest hij de teugels dus wel iets sterker aantrekken. Op zijn blog schrijft hij: ‘Het orkest is een enorme machine met zijn eigen wetten en gedrag. Voor dat apparaat heb ik een vertaling gemaakt van de instructies en vrijheden die Simeon ingebouwd heeft in de notatie. Ik heb het orkest in twee helften verdeeld, die voortdurend met elkaar in dialoog zijn – precies zoals de pianisten in het origineel.’
Homogeen maar kleurrijk
Die kern van het origineel zit voor Fiumara in de homogene klank van de vier piano’s. Hij vergelijkt deze met zwart-witfotografie en de monochrome vlakken van kunstenaars als Mark Rothko of Ad Reinhardt. In zijn orkestratie wilde hij het rijkere klankpalet uitbuiten, zonder de oorspronkelijke homogeniteit uit het oor te verliezen.
Daarom koos hij voor een basisklank die wordt gevormd door de strijkers. Deze wordt spaarzaam aangevuld en bijgekleurd door houtblazers; slechts sporadisch zet hij koperblazers in. Ook het slagwerk gebruikt hij maar mondjesmaat.
Zo maakt Fiumara lijnen en bewegingen hoorbaar die in de pianoversie op de achtergrond bleven. Dit gebeurt echter niet al te nadrukkelijk, want ‘het moet klinken alsof Canto voor orkest werd geschreven’. En inderdaad: in zijn nieuwe jas is het stuk misschien nog wel bedwelmender dan het origineel.