Een schoolvriend was bergbeklimmer. Hij kon het goed, hij deed in vakanties nooit iets anders. De schoolvriend was lang en zo sterk dat hij zichzelf aan één vinger omhoog kon trekken. Op de eerste dag na de herfstvakantie vertelde hij dat een andere klimmer van zijn groep onder zijn ogen was doodgevallen. Als ik het me goed herinner leefde hij nog een klein beetje na de val, maar was er geen redden meer aan. Bij de volgende vakantie ging mijn vriend opnieuw klimmen. ‘Waarom wil je in godsnaam wéér zo’n berg op?’ vroeg ik. Hij grijnsde, haalde zijn schouders op en zei: ‘Ik ben verkocht.’
Dat was een groot en goed antwoord op een domme vraag. Onze verlangens zijn onkenbaar voor anderen en meestal ook voor onszelf. Je geeft eraan toe of je wordt erdoor verteerd. Je bent verkocht. Waarom wil je een berg op? Omdat-ie er staat.
Op een warme lentedag in 1879 struikelde de postbode Ferdinand Cheval over een steen in de omgeving van het kleine stadje Hauterives. De steen werd de eerste van zijn Palais Idéal, een gebouw dat hij in 33 jaar in zijn eentje bouwde van stenen die hij op zijn postronde had gevonden. Inmiddels is het een historisch monument, het enige voorbeeld van naïeve architectuur in de wereld.
Ik weet veel over het paleis. Ik heb er over geschreven, ik heb het bestudeerd, ik heb me verdiept in het lange, tragische leven van de postbode die het bouwde. Ik ben er alleen nooit geweest, en ik wil er ook niet heen.
Mijn vrouw vroeg: ‘Je bent zo bezeten van dat rare gebouw. Waarom wil je het niet één keer van je leven in het echt zien? Ben je bang dat het mooier is dan je dacht, of juist dat het tegenvalt?’
Ik was weer zeventien en zag hoe mijn schoolvriend zich met één vinger aan een kozijn in de school kon optrekken zoals iemand anders een band oppompt – niet volkomen moeiteloos, maar zonder zichtbare inspanning.
Ik zei: ‘Ik ben bang dat het er staat.’