Eén van de allerleukste dingen aan Festival Boulevard is de variatie in de programmering. Theater, dans, muziek, jeugdvoorstellingen, mime, comedy, het loopt allemaal dwars door elkaar. En ook biedt het festival even veel ruimte aan jonge makers als aan de rotten in het vak. Zo krijg je een mooi overzicht krijgen van wat de aanstormende generatie theatermakers in huis heeft.
Dat de variatie ook à l'intérieur een genre enorm kan zijn, bewijzen Elias De Bruyne en Hali Neto en Luuk Weers van collectief Vege Lijf. Zowel De Bruyne als Neto en Weers studeerden af aan de Amsterdamse mimeopleiding. Wat ze met hun fysieke theater bewerkstelligen is echter volstrekt verschillend.
De oorsprong van de mens
Aan het begin van Primordial door Vege Lijf liggen Neto en Weers verstrengeld op de grond. Slechts gehuld in een broek en hemd van papier beginnen ze over elkaar heen te bewegen. Ze laten elkaar in hun eerste verkenningen van hun omgeving en hun lichamen niet los. Ze wekken zo de suggestie van twee nieuwsgierige wezens die steun zoeken bij elkaar. Vanwege de titel dacht ik aan oermensen, maar een associatie met baby’s of dieren ligt ook voor de hand.
Langzamerhand worden ze zich steeds meer bewust van elkaar en hun eigen lichamen. Speels onderzoeken ze elkaars lijf, waarbij het spel ruwer wordt. Het geduw en getrek maakt echter ook vaak plaats voor tederheid, of het plotseling links laten liggen van de ander. Door menselijkheid en dierlijkheid zo met elkaar te laten versmelten creëert Vege Lijf een boeiend portret van de oorsprong van de mens, die sterk ontroert in zijn hulpeloosheid.
Worsteling met sterfelijkheid
Où Primordial het lichaam voortdurend in de schijnwerpers zet, schittert het in Wat als dit alles is van Elias De Bruyne lange tijd door afwezigheid. Op het podium staat alleen een koelkast, waarvan de deur steeds opent om er een voorwerp uit te laten. Er ontstaat een parade van objecten (een zoutvaatje, een pak vissticks) die op wieltjes naar de rand van het podium rijden en er daar vanaf lazeren. Het is een eerste voorbode van wat een rode draad in de voorstelling blijkt te zijn: de dood.
Een geestige computerstem legt uit hoe de vork in de steel zit. De Bruyne heeft lange tijd niet op het podium gestaan vanwege een ziekte waarmee hij al sinds zijn jeugd worstelt. Hij is er enigszins schuw van geworden: wat als hij het theatermaken verleerd is? Uiteindelijk komt hij dan toch op – weliswaar verscholen onder een groot zeil, maar toch.
Het is het begin van een reeks stuntelige scènes, waarin hij probeert de draad weer op te pakken. De hilariteit die dat oplevert wordt continu verdiept door de onderstroom van onmacht en sterfelijkheid. Zoals de beste clowns weet De Bruyne humor te verbinden met existentiële angst.
In de aangrijpende slotscène maakt de acteur die angst nog explicieter. Wat als je lichaam er van het ene op het andere moment mee ophoudt? Door de vervreemdende, onderkoelde manier waarop De Bruyne ons deelgenoot maakt van zijn horrorscenario is de impact nog groter. Wat als dit alles is? weigert de worsteling met sterfelijkheid met de mantel der liefde te bedekken.