Kwaliteit. Het is zo’n mooi ambtelijk-politiek toverwoord. Klinkt goed en niemand kan er tegen zijn. Roep dus als politicus dat je meer kwaliteit wilt en alle hoofdjes gaan druk knikken.
Ook staatssecretaris van Cultuurbezuiniging Zijlstra houdt van kwaliteit. Zegt hij. Bijvoorbeeld als het gaat om cultuureducatie. In zijn nota Meer dan kwaliteit zegt hij werk te willen maken van de kwaliteit van cultuureducatie. Mooi, maar dan moet je dus ook op de een of andere manier kunnen zeggen wat die kwaliteit dan precies is. En hoe je dat meet. Daarom zette het ministerie van OCW onderzoeksbureau Oberon aan het werk om een definitie te verzinnen.
Is dat gelukt?
Tja.
Op zijn minst blijkt uit het rapport “Kwaliteitskader cultuureducatie door culturele instellingen” dat het zoeken naar een definitie ingewikkeld is. Je verdwaalt snel in technocratische schemaatjes waar van alles op af valt te dingen. Heb je het bijvoorbeeld over de kwaliteit waarop de infrastructuur voor educatie is ingericht, over de kwaliteit van de projecten zelf, en wat moeten die projecten dan bereiken? Heb je het over de artistieke of over de educatieve kwaliteit? Of over een optelsom van al die kwaliteiten tegelijk?
Oberon stelde op basis van theoretische literatuur en gesprekken met experts een enquête op die instellingen naar hun mening vroeg over kwaliteit. De experts die Oberon heeft ondervraagd vertellen meteen al dat je daarin rekening moet houden met de diversiteit van het kunstenveld en met de diverse aanbieders van educatieprojecten. Anders gezegd: er zijn appels en peren.
De experts leggen nog een vinger op een andere zere plek: als je wilt verwoorden wat kwaliteit is, moet je een visie hebben. Een idee van waar je heen wilt. De mate waarin je je doelen bereikt, is dan de kwaliteit. Probleem is echter dat scholen, instellingen en de staatssecretaris een totaal andere visie op die doelen hebben.
De experts worden het niet eens over hoe je kwaliteit in zulke gevallen moet meten. De één pleit voor een businessmodel, de ander voor een wetenschappelijk model dat gebaseerd is een wetenschappelijke theorie.
Voor instellingen zit volgens het onderzoek de kwaliteit van cultuureducatie vooral in de kwaliteit van de medewerkers, de inhoud van het product en in de passie die ze weten over te dragen voor kunst.
Overigens merken de geraadpleegde experts ook nog eens op dat zo’n enquête helemaal niet zoveel zin heeft. Met zo’n vragenlijst op afstand krijg je geen beeld van de werkelijke kwaliteit van een instelling.
Kwaliteit blijkt dus lastig te definiëren. Maar ja. Je krijgt een opdracht van de stas, die wil weten wat kwaliteit is, dus zoek je naarstig door. Onverstoorbaar loopt Oberon dus de verschillende manieren langs waarop je die (ongedefinieerde) kwaliteit zou kunnen meten en stuk voor stuk schieten de experts de oplossingen af.
Misschien een tevredenheidsonderzoek? Maar dat zegt niets over de opgedane vaardigheden. Meten hoe vaak scholen bij een instelling terugkomen voor een project dan? Maar dat is toch gewoon een verkapt tevredenheidsonderzoek?
Sommige experts vinden dat je een lijst met indicatoren moet opstellen, anderen vinden weer dat je kwaliteit weer ‘op maat’ moet beoordelen.
In het ene geval is het probleem dat objectieve aanwijzingen dus niet te vinden zijn, in het andere zegt een onderzoek op maat niets, als je geen benchmark hebt om het tegen af te zetten.
Toch lijkt dat op maat werken nog wel enigszins interessant als je bij het beoordelen uitgaat van de vraag wat scholen en instellingen eigenlijk van elkaar verwachten.
“Het meten van de kwaliteit van cultuureducatie is een ingewikkeld vraagstuk”, stellen de onderzoekers in de conclusie van hun onderzoek enigszins bedremmeld vast. Alle aspecten van cultuureducatie blijken helemaal niet te vangen in een criterium.
Toch stelt Oberon een dapper technocratisch schemaatje op, waarin maar liefst 13 punten zijn te vinden waarmee je een aspect van kwaliteit zou kunnen meten, Maar ook dat schemaatje blijkt weer relatief:
“Overigens moeten deze indicatoren nog wel nader geoperationaliseerd worden wanneer je echt wilt meten of de opbrengsten behaald zijn.”
En even verderop:
”De basisset die we presenteren dient als richtinggevend kader en kan niet direct toegepast worden om de kwaliteit te meten.”
En zo waren weer terug bij af, want de onderzoekers gingen nu juist op zoek naar kwaliteitskaders die operationaliseerbaar waren in de praktijk van de cultuureducatie. We zijn dus 22 pagina’s en geen steek verder.
Het lijkt er dus op dat Zijlstra’s roep om kwaliteit zinloos is, omdat die kwaliteit nauwelijks te meten is zonder een visie. Je moet eerst formuleren wat je wilt dat die kinderen leren van cultuureducatie. Dat is een politieke keuze, waarop instellingen hun beleid kunnen aanpassen.
Een visie.
En daar heeft Zijlstra dus een kleine kwestie te pakken.
Klik om toegang te krijgen tot Kwaliteitsnotitie.pdf
Ze hadden Zijlstra het rapport van Cullard moeten sturen, criteria genoeg lijkt me.
Reacties zijn gesloten.