Thais en Vietnamees poppenspel. Acrobaten, Chinees schimmenspel en Japanse kostuums. Een Chinese dirigente voor een Nederlands orkest, een Canadees regieteam en als hoofdwerk een krap vijftig minuten durende opera van een Russische componist, gebaseerd op een sprookje van een Deense schrijver die zijn inspiratie uit China haalde. Losjes.
Dat, en vijftigduizend liter water, zijn de ingrediënten voor De nachtegaal en andere fabels in het Amsterdamse Muziektheater. Een voorstelling waarin niets is wat het lijkt.
Het begint al met Ragtime, een kort instrumentaal stuk voor elf instrumenten, dat ondanks de titel geen echte ragtime is, maar eerder de reactie van Stravinky op die aan het begin van de twintigste eeuw nieuwe muziek – maar dan wel met de melodie in stukjes gebroken. De wiegenliedjes en Russische boerenliederen die volgen zijn door de ongebruikelijke instrumentatie interessant, maar zeker niet zo revolutionair als de Sacre. Ook de korte opera Le rossignol (de nachtegaal) na pauze behoort tot de toegankelijke werken van Stravinsky.
Een allegaartje dus.
Het lijkt een specialiteit van De Nederlandse Opera: in 1999 combineerde het gezelschap onder de noemer Bijbelse stukken al een achttal ‘religieuze’ werken van Stravinsky tot een avondvullende voorstelling. De eenheid die die voorstelling had, is hier voor de pauze ver te zoeken, het neigt te veel naar variété, zij het van zeer hoog niveau.
Verwonderlijk is dat niet, want verantwoordelijk voor deze avond is Robert Lepage, die niet alleen voor Cirque du Soleil verbluffende visuele effecten creëerde, maar die ook Peter Gabriel in een aan Doctor Who ontleende telefooncel plaatste en momenteel in New York een hightech Ring des Nibelungen van Wagner realiseert.
Wat al zijn ensceneringen gemeen hebben, is de nadruk op het ‘gewoon een verhaal vertellen’. Dat kan met de allermodernste computereffecten, de zwaarste decors uit de New Yorkse geschiedenis, maar ook met eeuwenoude en in wezen hele simpele technieken, zoals nu in De nachtegaal. En hoewel het lijkt alsof Lepage maar wat uit hetwilde weg leent uit Russische folklore en verschillende Oosterse theatervormen, spiegelt hij voortdurend de muziek van Stravinsky.
De Chinees klinkende flarden in Le Rossignol hebben niks met Chinese muziek van doen, maar klinken louter zo in onze Westerse oren, net zoals we menen dergelijke Oosterse klanken in Puccini’s Turandot te horen. Hans Christiaan Andersen schreef ook geen Chinees sprookje, hij verzon er een. Dat uitgerekend in Amsterdam – deze voorstelling was eerder in Canada en Frankrijk te zien – geen blanke westerse man voor het orkest staat, maar een Chinese vrouw, maakt het spel met authenticiteit alleen maar volmaakter.
Want uitgerekend als Russische volksliederen klinken, toont Lepage het meest Chinese element van de avond (het schaduwspel); wanneer de Russische solisten Olga Peretyatko en Ilya Bannik tot grote hoogten in hun eigen taal stijgen, speelt Lepage met poppen die niets met Rusland te maken hebben.
Het resultaat? Een sprookjesachtige avond die na de pauze meer en meer een eenheid wordt. Een met eenvoudige middelen zeer gekunstelde eenvoud, dat wel. Precies zoals de muziek van muziek van Stravinsky. Een klein mirakel.