Veel publiek en prachtige verhalen maakten de zaterdag van het literaire festival Winternachten tot een feestje. Voor het bezoek van de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård ’s middags stonden de rijen van de zaal tot aan het voordeur van het Theater aan het Spui.
Ook de avondprogrammering van het festival werd goed bezocht. Terwijl de Amerikaans-Duitse filosofe Susan Neiman in zaal 1 in gesprek ging met Geert Mak over de manier waarop landen omgaan met hun wandaden in het verleden, stal in zaal 2 Rodaan Al Galidi de harten van het publiek met zijn ontwapenende, tragikomische relaas over de jaren die hij doorbracht in een asielzoekerscentrum en wachtte op een verblijfsvergunning. Rodaan Al Galidi, die al vaker te gast was op het Winternachtenfestival, presenteerde zijn nieuwe boek Hoe ik talent voor het leven kreeg. Nadat hij zijn geboorteland Irak ontvlucht was en zeven jaar over de wereld had rondgezworven, stapte hij in 1998 met een vals Nederlands paspoort vanuit Vietnam op het vliegveld naar Nederland. Hij kwam in een asielzoekerscentrum terecht, en woonde daar tot er aan 26.000 asielzoekers een generaal pardon werd gegeven – al duurde het vervolgens nog eens twee jaar totdat de IND daadwerkelijk eindelijk een verblijfsvergunning verstrekte.
‘Negen jaar woonde ik in dat asielzoekerscentrum. Dat is langer dan de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bij elkaar,’ grapte Rodaan Al Galidi. Het kon zelfs nog erger – een van zijn medebewoners wachtte zestien jaar totdat hij het centrum kon verlaten. Want als je eenmaal in de procedure zit, kun je er ook niet meer uit, vertelde Galidi. ‘Op een gegeven moment wilde ik weg, en ging ik naar Noorwegen. Maar vanuit Noorwegen werd ik gewoon weer teruggestuurd naar Nederland. Daarna vertrok ik naar Zweden, en werd opnieuw teruggestuurd. Ik kon en mocht niet weg.’
Al Galidi las prachtige fragmenten voor over het eindeloze wachten (asielzoekers mogen niet werken, geen Nederlands leren, krijgen geen zakgeld en hebben jarenlang niets om zich mee bezig te houden); het dagelijkse ritueel van de gang naar de receptie, in de hoop dat er vandaag wél een brief van de vreemdelingendienst tussen de post zit; de formulieren die moeten worden ingevuld, en of hij even wilde vertellen op welke dag en welk tijdstip in 1998 hij precies de grens van Irak met Jordanië overstak. ‘In de zomer’ was niet het juiste antwoord. Hij kreeg twintig minuten de tijd om zich die informatie over die bewuste dag jaren eerder te herinneren.
Al Galidi leerde zichzelf Nederlands en schreef al in het asielzoekerscentrum zijn eerste gedichten. Pas nu was hij er klaar voor zijn ervaringen op te tekenen die even intriest als hilarisch zijn, en je het schaamrood op de kaken brengt over de manier waarop we in Nederland met vluchtelingen omspringen. Juist in deze tijd een belangrijk boek, vond Adriaan van Dis, die het eerste exemplaar van Hoe ik talent voor het leven kreeg aan Al Galidi overhandigde, een boek dat eigenlijk iedereen zou moeten lezen.
Het was een sterk begin van de avond, maar zeker niet het enige programmaonderdeel dat de moeite waard was. De zaterdag bood een afwisselende programmering, zo nam Stine Jensen haar publiek mee in een reis op zoek naar verlichting, en droeg Helmut Lotti gedichten en nieuwe nummers voor. De nodige kwinkslagen her en der zorgden voor een opgewekte sfeer.
Spitsvondigheden
Na Rodaan Al Galidi deed ook Connie Palmen een duit in het zakje, tijdens haar gesprek met de Indiaas-Britse schrijver Neel Mukherjee (die met zijn roman Het leven van anderen op de shortlist stond van de prestigieuze Man Booker Prize). ‘Veel mensen kunnen moeilijk omgaan met verdriet, rouw, lijden. Ik ben er heel goed in. Sterker nog, ik ben er min of meer beroemd om geworden,’ zei ze met zelfspot. Ondanks de spitsvondigheden over en weer zakte het gesprek over emoties en de grenzen van empathie helaas gaandeweg toch een beetje in, waardoor het moeilijker te volgen werd.
Een van de hoogtepunten van de avond was Seven Deadly Sins, waarbij zeven auteurs over een van de zeven hoofdzonden een nieuw geschreven tekst voordroegen. Het gesproken woord werd afgewisseld met een muzikale vertolking van de betreffende zonde, gecomponeerd door Dick van der Harst en zijn muzikanten. De bijdragen van Daan Heerma van Voss (lust), Petina Gappah (vraatzucht), Neel Mukherjee (hebzucht), Andrej Koerkov (luiheid), Mira Feticu (hoogmoed), Slavenka Drakulic (jaloezie) en José Eduardo Agualusa (melancholie/woede) waren fris en afwisselend en het publiek hing aan hun lippen. Getuige te zijn van al die verschillende visies en verhalen, die stemmen vanuit de hele wereld, blijft een groot voorrecht.
José Eduardo Agualusa stuurde zijn toehoorders met een portie reflectie de nacht in. ‘Pessimisme is een luxeziekte,’ zei hij. ‘In Angola hebben de mensen niets, maar iedereen is optimistisch. Mensen lachen en dansen, omdat ze met elkaar zijn en hun kinderen horen schateren in de kamer naast de hunne.’