‘Hij houdt wel van een grapje’, zegt Fedor Teunisse van Slagwerk Den Haag en roept de componist Brendan Faegre (1985) op het podium van het Bimhuis. De jonge componist vertelt hoe de slagwerkers en de Biënnale Cello Band zijn Magical Quest for the Enchanted Armor moeten uitvoeren. ‘It’s a game piece’, zegt hij enthousiast. ‘De vier slagwerkers en vier cellisten moeten in paren een route kiezen door muzikale fragmenten, die via verschillende wegen te bereiken zijn. Wie het eerst bij de schat is, mag de slotfrase bepalen.’
Zijn geestige stuk, waarin herhalende ritmische motieven van de celli ondersteund worden door swingende trommels en bewust lullige melodietjes van melodica’s, vormt onderdeel van het One Page Project. Dit is een initiatief van Slagwerk Den Haag en de Cello Biënnale en is geïnspireerd op In C van Terry Riley. Met deze uit slechts één pagina bestaande compositie loste de Amerikaan in 1964 het startschot voor het nog altijd populaire minimalisme. Vijf jonge componisten kregen de opdracht een stuk te componeren dat past op één vel papier.
Hoe klinkt een mot?
Het concert ademt de geest van de aan het minimalisme verwante Fluxusbeweging. Die liet in de jaren zestig de grenzen tussen beeldende kunst en muziek vervagen met conceptuele, aan het dadaïsme herinnerende performances. Zo droeg La Monte Young in 1960 in Piano Piece for David Tudor #1 de musicus op zijn piano te ‘voeren’ met een baal hooi en een emmer water, en moet hij in #5 een of meer vlinders loslaten in de concertzaal. In ons land organiseerde een kunstenaarscollectief in 1964 het Concert voor belegde broodjes in het Kurhaus.
Pete Harden (1979) benadert deze aanpak het dichtst in Preservation (Madagascan Sunset Moth). Zijn compositie bestaat uit twee opgespelde motvlinders. Desgevraagd meldde hij dat de musici hun interpretatie geheel naar eigen inzicht mogen vormgeven. Zij besloten een stuk in twee delen te maken, voor elke vlinder één, waarbij de celli ‘de omtrek van de vlinders verklanken en de slagwerkers de vertakkingen van hun adertjes’. Met zacht piepende glissandi en ritselend slagwerk weten de musici wonderlijk genoeg inderdaad een donkere, mot-achtige sfeer te creëren.
Inktdruppels en vierkanten
De Schotse Genevieve Murphy (1988) rekte haar pagina uit tot 25 meter en noemde haar stuk The First 4 Minutes: ‘Ik mocht maar vijf minuten vullen, dus kon ik maar 12 meter uitvoeren’, zegt ze met een sardonische glimlach. Zij had twaalf uur achter elkaar langs een lijn gelopen met een metronoom in de hand. Af en toe druppelde ze wat inkt op een vel papier en de uitkomst vertaalde ze naar muzieknoten. Het resultaat is soms betoverend mooi, met zachte plopjes van het slagwerk versus sonore klanken van de celli, maar klinkt als geheel toch wat willekeurig.
Hetzelfde geldt voor Variations on a Field in C van Hilary Jeffery (1971), die op zijn vel zestien vierkanten heeft getekend, gevuld met verticale en horizontale lijnen. ‘Ik wilde iets helders en simpels schrijven’ zegt hij hierover. Elk vakje mag maximaal 30 seconden duren, de sfeer moet ‘een beetje zen’ zijn. En daar zijn weer de obligate plopjes en plokjes, glissandi, flageoletten en pizzicati, overigens met bewonderenswaardige toewijding uitgevoerd.
Het leukst is Biënnale Galop van ‘oude rot’ Martijn Padding (1956), die zijn musici echte noten te spelen geeft. Het opent met een ferme klap op een ratel en tinkelende sleebellen. Hieruit ontwikkelt zich een swingend ritme met luide, syncopische halen over een rasp. Er zijn daarnaast ‘valse’ deuntjes op melodica’s, terwijl klapperende kokosnoten beelden oproepen van dravende paarden. Een en ander wordt gelardeerd met cowboy-achtige uitroepen en een soort koeiengeloei, zodat je je midden op een Amerikaanse prairie waant.
Strijkersnevels
Het avondconcert in de Grote Zaal van het Muziekgebouw aan ’t IJ werd geopend door Cello8tet Amsterdam met Symphony for Eight van Philip Glass. Diens aanstekelijk pulserende drieklanksmotieven werden ontsierd door de slecht geïntoneerde sololijnen van de eerste cellist, die van lieverlee zijn collega’s meesleepte.
Een verademing hierna was het Rotterdams Philharmonisch Orkest dat onder leiding van dirigent Joshua Weilerstein een puntgave uitvoering verzorgde van het nieuwe Celloconcert van Rob Zuidam. De drie delen zijn vernoemd naar prenten van Dürer en het concert opent met een zucht van de cello in ‘Melencolia’. Vervolgens speelt de solist weemoedige cantilenen, omkleed door een nevel van zachte strijkersklanken.
Zo ontstaat een aura van ietwat vervreemdende harmonieën, die nog spannender klinken doordat de strijkers vaak sul tasto (op de toets) en zonder vibrato spelen. Mooi zijn de – spaarzame – momenten waarop de houtblazers een door de cello ingezet motief overnemen en ‘afmaken’.
Het hierop volgende ‘Ritter, Tod und Teufel’ is feller van toon, met gestopte trompetten en trombones en een woest zijn snaren geselende solist, de Russische cellist Ivan Monighetti. Als hij zijn strijkstok achteloos aan een van de eerste violisten geeft en zijn instrument verder met zijn handen bewerkt, gaat er een lach door de zaal.
In het afsluitende ‘Der heilige Hieronymus im Gehäus’ werkt het orkest naar een climax toe met een majestueus koraal van het koper. Al snel keert echter de rust weer terug, net als de geheimzinnige harmonieënnevel die ook het eerste deel kenmerkte. Het stuk eindigt met wegstervende flageoletten van de cellist in het allerhoogste register. Zuidam doet met dit concert zijn reputatie als subtiel orkestrator eer aan, ook al is het aandeel van het orkest minimaal en lijkt het concert vooral een vehikel voor de solist.
Na de pauze steelt de Duist-Franse cellist Nicolas Altstaedt de show met een gloedvolle vertolking van Tout un Monde Lointain van Henri Dutilleux. Hij stelt zijn collega Monighetti in de schaduw met zijn rijke en zuivere toon en met de volledige overgave waarmee hij dit meesterwerk vertolkt. Hoewel ook Dutilleux de cellist centraal stelt, geeft hij het orkest een grotere en gevarieerdere rol dan Zuidam. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest bewijst onder Joshua Weilerstein eens te meer zijn geweldige kwaliteit.