Onlangs overleed een goede vriend. We ontmoetten elkaar lang geleden bij de uitreiking van de Priemprijs voor korte verhalen, een initiatief van de Amersfoortse uitgever Nico Denhoorn. Mijn vriend won; ik kreeg de aanmoedigingsprijs. Na afloop trad Maarten van Rozendaal op.
We hielden contact, gooiden verhalen bij elkaar door de brievenbus (email bestond nog niet). Ook lazen we een paar keer samen voor: in een café in Harderwijk, de schouwburg van Arnhem, het Winternachtfestival in Den Haag. Hij had met schrijven meer succes dan ik en publiceerde verhalen onder meer in Hollands Maandblad en de Playboy, in hetzelfde nummer stonden naaktfoto’s van Isa Hoes.
Mijn vriend deelde me zijn besluit mee om te stoppen met schrijven van proza. Er viel geen droog brood mee te verdienen. Voortgaan ging hij als freelance journalist en tekstschrijver door het leven. Het geld dat hij verdiende besteedde hij muziekfestivals; Roskilde was zijn favoriet. Mijn Spotify playlist is voor driekwart gevuld met tips die ik van hem kreeg. Arcade Fire, Sigur Ros, Beth Gibson, Anthony and the Johnsons: zonder hem hadden ze voor mij niet bestaan.
De liefde voor literatuur bestendigde onze vriendschapsband. Haruki Murikami was een gemeenschappelijke held. De opwindvogelkronieken topte zijn oeuvre, daar waren we het hartstochtelijk over eens. Gevolgd door Kafka op het strand en de IQ84 trilogie. Norwegian Wood was Murikami-light, niet voor de echte liefhebbers.
Het laatste boek dat hij las was Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Mijn vriend kon niet meer lopen, lag op bed en genoot intens. Als ik ooit de bevestiging heb gekregen dat kunst het leven de moeite waard maakt, dan was het toen wel.
Gisteravond luisterde ik naar een radio-interview met Christien Oele, alias VanWyk. Tussen het praten door speelde ze twee nummers van haar nieuwe cd God is in the Detour. Ik wilde mijn vriend appen dat hij hoognodig eens naar VanWyk moest luisteren en zag toen het zinloze daarvan in.
De dood is een telefoonnummer dat uit je mobieltje is gewist.