De donut – Amerikaanse lekkernij van Nederlandse oorsprong – is populair. Zelf geef ik de voorkeur aan de tompouce. De naam klinkt chic Frans, toch is het vooral dankzij de HEMA een veel gewaardeerde Nederlandse traktatie.
De Britse econome Kate Raworth nam de donut als metafoor haar alternatief voor de huidige groei-economie. Ze stelt dat de economische wetenschap een heel eenzijdig begrip van ‘waarde’ heeft. Haar donut model laat aan de binnenzijde voldoende ruimte voor een eerlijke verdeling van wat de aarde beschikbaar heeft en zorgt aan de buitenzijde dat we de aarde niet uitputten. Raworth hanteert hierbij de duurzaamheidsdoelen van de Verenigde Naties (“sustainable goals”), gebaseerd op onze belangrijkste waarden, zoals schoon water, eerlijk werk en goed onderwijs.
Het donut model voor een meer groene en sociale economie inspireerde me, maar helaas heeft ook Raworth cultuur als waarde niet in beeld. Met de tompouce voeg ik daarom een ander model aan de donut toe. Ik bepleit in de nieuwe economie een steviger rol voor de sector kunst, cultuur en creatieve industrie, samen ‘de cultuursector’. Het tompouce-model refereert aan de drie lagen die dit gebak kenmerken en geeft een nieuwe lading aan de betekenis van cultuur – overigens ook van onderwijs, wetenschap of zorg – voor de economie van onze samenleving.
Het draait om de inhoud
The bovenlaag is de ‘harde’ economie die veel van wat de cultuursector levert financiert. Omgekeerd draagt cultuur ook veel bij aan de ontwikkeling van die economie. Denk alleen al aan de muziek- en de game-industrie. De onderlaag vormt de basis voor degenen die in deze sector aan het werk zijn. Die vragen om een faire en in veel opzichten duurzame inrichting van hun arbeidsmarkt. De tussenlaag is waar het uiteindelijk om draait: de inhoud. Die is aantrekkelijk, ontspannend, reflecterend, troostend of confronterend.
Op het onderdeel arbeidsmarkt, maar vooral ook op de economische bovenlaag en het inhoudelijk aanbod heeft de sector nog veel uit te werken. Dat gaat om theorie en principes, maar ook om praktische, concrete zaken. Dit is het goede moment om daar stevig werk van te maken, nu de Raad voor Cultuur kortgeleden over het toekomstige cultuurbestel heeft geadviseerd en er vroeg of laat toch een nieuw kabinet zal aantreden. En we hoeven daarbij niet een heel precies onderscheid te maken tussen gesubsidieerde partijen en werkers op de vrije markt.
Het is aan economen om zich intensief storten op kwesties die Raworth heeft aangesneden. Bijvoorbeeld: hoe helpen we de economische wetenschap zich te ontdoen van die eenzijdige waarde opvatting? Hoe kleuren we dit bij met tinten welzijn, geluk en schoonheid? Of: is krimp een absolute noodzaak voor de donut-samenleving; kan het misschien ook met slechts wat minder groei? Of moeten we juist blijven groeien, maar dan op verantwoorde wijze? (of dat kan, daarover zijn de meningen verdeeld).
De cultuursector moet intussen zijn positie in de toekomstige economie beschrijven. Bijvoorbeeld aan de hand van de vraag: hoe zetten we een inhoudelijk rijk en veelzijdig cultuuraanbod neer als ‘sustainable goal’1? Of de vraag: Hoe kunnen we de betekenis van cultuur economisch mee laten tellen, ook al ontbreken soms harde cijfers?
Maatschappelijke bijdrage
De cultuursector kan nu al goed zichtbaar maken hoe ze maatschappelijk bijdraagt, in de zorg (musici aan het bed of museumbezoek voor dementerenden) , het onderwijs of vormgeving. Maar bijvoorbeeld ook met ‘design thinking’: kunstenaars die vanuit hun discipline en oorspronkelijkheid meedenken over grote maatschappelijke, politieke en milieuvraagstukken. Intussen moet de sector vooral doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe goede praktijkvoorbeelden, landelijk en lokaal. Als het om werkgelegenheid gaat ligt hier een geweldig groeipotentieel. En het mooie is: over het algemeen legt cultuur weinig beslag op het milieu. Omgekeerd kunnen ontwerpers en kunstenaars dus meer worden ingezet voor ecologische innovatie.
Daarnaast is de cultuursector relatief klein; ze leent zich daardoor bij uitstek voor velerlei pilots voor de ‘nieuwe economie’. Hier kun je goed experimenteren met basisinkomen, coöperatief werken, collectieve verzekeringen of een leven lang leren (de sector heeft voor permante professionele ontwikkeling een eigen ‘werktuig PPO’ ontwikkeld).
Kunst heeft van zichzelf waarde. Vooral sommige kunstenaars zijn daarom allergisch voor het benoemen van andere dan de autonome betekenis. En natuurlijk, goede kunst en vormgeving tonen direct hun wezenlijke waarde voor wie daar gevoelig voor is. Maar dat is niet iedereen. Anders had cultuur, belangrijk voor ieder volk, nier ontbroken in het rijtje waarden in de duurzaamheidsdoelen van de Verenigde Naties.
Laten we de inhoud van deze tompouce nog smakelijker en veelzijdiger maken en voor alle consumenten aantrekkelijk en bereikbaar. Laten we het gebak voorzien van een duurzame onderlaag en bovenlaag (met een tikje glazuur), geschikt voor een eerlijker en meer ecologische samenleving.