Zijn leven is een vreemde tijdreis, een giant leap forward van de ene muzikale cultuur naar de andere. Zijn moeder was componiste en zangeres, zijn vader begeleidde als pianist een estafette aan befaamde liedzangers. En Jan-Bas Bollen (1961) stond al vroeg op de bühne als veelbelovend viooltalent. In 1970 speelde hij, kind van negen, op het Oscar Back Vioolconcours, en twee jaar later studeerde hij aan het Sweelinck Conservatorium bij Herman Krebbers. Dan is je carrière voorbeschikt; concertmeesterschap, solo-optredens, zondagochtendconcerten met Bruch of een concert van Mozart, tevreden gadegeslagen door een bedaagd publiek van liefhebbende mannen en vrouwen, brunch na afloop.
Google voor het vervolg even op YouTube ‘rotstuk viooltroep’ en zie dit:
Dit, zou je kunnen zeggen, is Bollens afrekening met zijn verleden; een soort autobiografische performance over schoon schip maken. Samples van een opname uit zijn vorige leven gaan met koele handgebaren in de digitale shredder; in de verte luidt een doodsklok. “Study for a piece”, licht Bollen toe, “in which I mangle some radio broadcast of myself playing the violin (ca. 1976). I remember hating the virtuoso piece intensely, hence the title.”
Hij koos voor de radicale autonomie van de uitvinder. Het ondoorgrondelijke, want onzichtbare instrument dat Bollen in Rotstuk Viooltroep met vrij-zwevende handbewegingen bespeelt is van eigen vinding. Zijn HyperTheremin werd vernoemd naar het instrument dat de Rus Léon Theremin een eeuw geleden uitvond en lijkt er tenminste qua werking sterk op. De Theremin bestaat uit een kastje met twee antennes. Ze genereren elektromagnetische velden die met handbewegingen worden gemanipuleerd. Met de ene hand regelt de bespeler het volume, met de andere de toonhoogte. Het kenmerkende glissandogeluid is vaak in oude sciencefiction-films te horen; voor wie de synthesizer nog niet kende klonk het buitenaards.
Bollens HyperTheremin handhaaft het principe van de draadloze handbesturing, maar de handbeweging wordt nu door infraroodcamera’s geregistreerd met een voor theremins onbereikbare precisie.
Dadelijk meer. Eerst wat voorafging. Violist van beroep zou Bollen dus nooit worden. Eerst kwam de popmuziek, daarna het digitale tijdperk, die er allebei inhakten. In 1986 kocht Bollen zijn eerste computer, leerde programmeren. Intussen studeerde hij in Utrecht compositie bij Joep Straesser, daarna van 1989 tot 1993 aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag compositie en elektronische muziek en compositie bij Gilius van Bergeijk en Theo Loevendie. “Ik heb zeker 5000 studio-uren gemaakt in Studio 1, de elektronische studio in Den Haag. Leren patchen, schakelingen leren bouwen.” Hij wilde zijn elektronische werken ook live kunnen uitvoeren, maar werd al vroeg geconfronteerd met de beperkingen van bestaande interfaces comme keyboards en mengtafels – die hem tenslotte naar de HyperTheremin zouden voeren.
“Wat ik in de elektronische muziek bij optredens altijd enorm mis is het fysieke element van het spelen. Neem zo’n keyboard. Je handen zitten vast aan dat toetsenbord. Als je alleen een filter opendraait ben je al één hand kwijt. Maar om een klank op een interessante manier van A naar B te transformeren moet je onderweg eigenlijk heel veel parameters tegelijk kunnen veranderen.”
Dankzij intensief programmeren, ‘echt monnikenwerk’, reageert Bollens software nu op de geringste beweging. De handscan wordt in virtueel 3D een soort meta-controller voor zowel beeld als geluid. Elk gebaar, elke vinger, elk gewricht, elke vingertop krijgt als coördinaat in Bollens akoestische ruimte een sturende rol in het muzikale en visuele ontwikkelingsproces. “Ik ga van het ene virtuele kwadrant naar het andere en zo trek ik klanken en beelden de gewenste kant op. Daarvoor misbruik ik off-the-shelf consumententechnologie waarvoor weinig creatieve software bestaat. Wil je er iets anders mee dan waar het voor is bedoeld, dan zul je er zelf de code voor moeten schrijven.” Nog iets: De bespeling moet er goed uitzien en vooral geen kermis-act worden. “Dus niet van hand omhoog, toon omhoog, dat soort clichés. Verder vind ik het belangrijk dat mijn laptop op de bühne nauwelijks zichtbaar is. Hij staat niet voor me maar naast me.”
Voor die droom het heden werd, schoot zijn oeuvre alle kanten op. Instrumentale muziek domineerde, zowel in akoestische als in elektronische vorm of in combinaties van beide. Hij schreef ook voor min of meer conventionele bezettingen van viool en piano tot kamerorkest, werkte veel met dansers en ontdekte stapsgewijs de nieuwe, multimediale werkelijkheid van het digitale tijdperk. Onder de naam BazR maakt hij ook ambient-albums. Na de klank kwam het beeld en in het HyperTheremin-tijdperk zijn het visuele en het auditieve letterlijk synthetisch met elkaar vergroeid geraakt.
De stap naar visueel is niet enorm. Wat de digitale revolutie heeft betekend voor de perceptie van muziek is een goede, zij het veel te brede vraag, maar een van de effecten is absoluut geweest dat op software-niveau het verschil grotendeels is weggevallen; dat het niet meer uit of je met beeld of geluid werkt.” Hij begeeft zich graag in de wonderbaarlijke schemertoestanden van de synesthetische waarneming. Een van zijn eerste Theremin-stukken noemde hij profetisch Sculpting Hands – want wat die handen beeldend vormen is geluid.
Dankzij dat instrument is ook de breuk tussen zijn voltooid verleden tijd als speler en zijn huidige bestaan niet absoluut. Gemeenschappelijke noemer is wat hij zijn ‘instrumentalisme’ noemt, de liefde voor het bespelen van een instrument als het bewerken van een stuk gereedschap, materieel of virtueel, in lijfelijk contact met de resonantiebron. Dat was weer wel het mooie van viool, of van de basgitaar die hij later leerde bespelen, en juist de grote handicap van elektronische muziek volgens het boekje. Nu hij dat probleem à titre personnel heeft opgelost, wordt hij in postmoderne zin toch speler in de klassiek-romantische traditie van de componerende vertolker, van Mozart tot Busoni. Van die traditie is hij via zijn vader Thom trouwens maar één handshake verwijderd. Die studeerde in Rome nog bij de Italiaanse pianist/ dirigent en Busoni-leerling Carlo Zecchi.
En ook de afstand tot zijn ouders is verkleind. Want nu schreef de zoon van een liedbegeleider en een zangeres zelf een liedcyclus, sort of. Blight & Beauty voor alt, sopraan- en baritonsax, trombone, piano, elektrische gitaar, drums en visuels, duur een klein uur, bestaat uit zeven liederen op teksten van de romantische Britse dichters Shelley, Charlotte Smith, Wordsworth, Dorothy Wordsworth, Byron en John Clare. Hun wereld kennen we van de clichés waarin de leesreflexen vastliepen. Grootse natuurlyriek, groot lijden aan het leven en de eindigheid. Hoor de grote Shelley zich bekreunen in Lament!, het eerste lied:”O world! O life! O time! On whose last steps I climb.” Etcetera.
In zijn jeugd moet Bollen tientallen eerbare zangers zo hebben horen zingen met zijn vader aan de vleugel, precieus fraserend in de delicate literaire traditie van het kunstlied en zijn romantische illusie van oneindige schoonheid. Maar was het dat echt?
Bollen las zich in. Eye-openers waren The romantic revolution van Tim Blanning, een deconstructie van de ingedutte burgermansclichés over de romantiek, en Frankissstein van Jeanette Winterson. “Dat gaat over robots, kunstmatige intelligentie en Mary Shelley”, die wel iets meer was dan de vrouw van dichter Percy Bysshe; ‘zij schreef in 1818 Frankenstein.’
Hij verdiepte zich in de pastorale wereld van de boerenzoon John Clare. Er ging een nieuwe, ruige wereld voor hem open. “Die Shelley was een echte revolutionair, die is nog de gevangenis ingedraaid. De romantici kwamen in opstand tegen de geborneerde rationaliteit en de vlakheid van de achttiende eeuw. Het twintigste-eeuwse modernisme heeft de negentiende eeuw ten onrechte als stoffig weggezet. Toen dacht ik: ik ga die teksten helemaal ontstoffen.”
Dit waren punks! En ook daar las hij over in Punk, the whole story. Zo ontstond een onstuimig, soms lawaaierig stuk dat recht doet aan het opstandige element in de vroeg-romantische dichtkunst. Het ensemble van Blight & Beauty is een band, zegt Bollen. “Het laatste lied, voor zangstem met piano, is eigenlijk het enige traditionele deel. In de partituur zit veel pop, veel hiphop en punk, maar ook Xenakis en tweede Weense school.” Zo werd het binnen Bollens oeuvre ook een samenvatting van een zowel uitdijend als versplinterd esthetisch panorama.
Shelley’s extatische uitroepen worden bij Bollen in freestyle voorgedragen, met de armen wijd en ‘mic in the air’. In The happier times krijgt de soliste de woorden nauwelijks uit haar strot. Soms laat Bollen de soliste expliciet tegen het metrum ingaan. Herhaaldelijk blijft de stem monotoon hardnekkig op één toon hangen, soms voor een extra shot dramatische labiliteit ‘subtiel onstabiel geïntoneerd’. Van het pathos over the unfathomable sea in Shelleys Time laat het recalcitrante Sprechgesang van de voordracht weinig heel. Elders gaat de dichterlijke verhevenheid ten onder in lispelend fluisteren, ‘almost whispering, quasi parlando’. Alles klappert, blikkert, knarst en hapert.
Wat het ook is, de stereotiepe romantiek is ver weg, en in wat overbleef speelt de natuur als symbool van puur- en schoonheid geen doorslaggevende rol meer. “Ik ben geïnteresseerd in ecologie, in wat er met onze natuur gebeurt, maar in deze cyclus draait het vooral om de esthetica van de noten.” En om de multimediale totaliteit: “Want wat je in de partituur nog mist zijn de visuals. De beelden worden horizonbreed, in felle kleuren. Het wordt een theatraal concert waaraan een heel team werkt. Door die HyperTheremin belandde ik in een extreem solisme. In Blight & Beauty zoek ik het instrumentalisme ook weer op, die directe relatie tussen hoe men zich beweegt en het geluid – maar nu werk ik met andere kunstenaars samen en dat bevalt me uitstekend.”
Hij is verguld met zijn Britse soliste Elaine Mitchener, volgens haar website ‘an experimental vocalist, movement artist and composer whose work encompasses improvisation, contemporary music theatre and performance art’. En dat is nog waar ook. Zulke performers zijn zeldzaam. “Ze is klassiek opgeleid, maar ze kan alles, van jazz standards tot Berio. Ze vertegenwoordigt echt het beste van meerdere werelden.” Gezegend met de lef en het nieuwe, andere geluid die bij hem passen. “Ik ervaar muziek als een puur sonisch gebeuren. Ik kan enorm genieten van een metalband, maar ook van drum ’n bass.”
Toch is dit stuk ‘géén ultieme middelvinger naar de traditie van mijn jeugd’, zegt Bollen, zoals Rotstuk Viooltroep dat misschien wel was naar tenminste het door trauma’s aangetaste deel van het romantische vioolrepertoire, hoewel dat hem niet belette toch een virtuoos stuk voor viool en piano te componeren. “En daar hoor je duidelijk mijn achtergrond als instrumentalist terug. Aan dat milieu ontkom ik niet; het is en blijft een voedingsbodem. Mijn vader was niet alleen maar liedbegeleider, hij was een wandelende encyclopedie op het gebied van de Franse, Duitse en Italiaanse liedkunst. Ik heb al die gedichten tot me genomen en ik wist dat daar ooit iets mee moest gebeuren, dat ik me ertoe moest gaan verhouden.” Je gaat geen uur lang egocentrisch op de vlucht voor literaire Kleine Zaal-reflexen. Alleen in negatief kan iets niets voorstellen.
Maar een zanger is hij niet, en zingen is voor de componist die hij nu is de andere wereld die zich, speculeert hij, steeds minder verdraagt met de post-romantische muziektaal. “Daarom schrijf ik ook niet zoveel voor stem. Terwijl ik de mogelijkheden ervan heel goed ken, zou ik niet weten hoe ik modernistische concepten en klanken moet combineren met een vibrato ter wijdte van een kleine terts. Andere componisten doen dit soms wel, prima, alleen in m’n eigen muziek vind ik het altijd een corpus alienum blijven.” Terwijl hij zeer van Puccini en belcanto houdt. “Maar dat zeg ik als consument. Als ik nu een vocaal stuk voor een grote operaster zou moeten schrijven, zou ik diep door het stof moeten.”
Misschien kan het gewoon wel niet meer. Sinds Luciano Berio, die in Cathy Berberian zijn vrouw en muze vond, zijn componisten van Ligeti tot Louis Andriessen – aan wiens nagedachtenis Blight & Beauty is opgedragen – veelzeggend op zoek naar een ander, minder gecultiveerd en vooral flexibeler soort stemmen. Bollen is er met zijn keuze voor Elaine Mitchener geen uitzondering op. “Maar dat is ook de schuld van de componisten zelf geweest. Als je kijkt wat Ligeti in Nouvelles Aventures van zangers vraagt, zie je hoeveel stadia dat modernisme zonder enige consideratie met de stem heeft overgeslagen. Het zette rücksichtslos de stap naar het seriële en het abstracte. We moeten dat vak opnieuw uitvinden. Al heb ik bijvoorbeeld wel heel fijn samengewerkt met de bas-bariton Nicholas Isherwood, een van de belangrijkste Stockhausen-zangers – dat is iemand die op instrumentaal niveau kan denken.”