Het rauwe in Something Raw kan allerlei dingen betekenen. De eerste gedachte is misschien iets ruigs, als in het effect van schuurpapier op de huid of de ravage die een olifant achterlaat in de porseleinkast. Maar ruig is een afgeleide betekenis. Rauw betekent allereerst onbewerkt en vers. Er spreekt een zekere hoop uit de combinatie van ruig en rauw: kunstenaars die als rebellen, desnoods op een naïeve manier, de orde van zich afschudden en opnieuw beginnen. De titel van het Amsterdamse festival, dit jaar gehouden van 9 t/m 13 februari, is ook een waarschuwing: bedenk dat de voorstellingen ruwe pogingen zijn, waagstukken.
Als dans- en performancefestival is Something Raw een van de weinige constanten in de dansprogrammering van Theater Frascati de laatste jaren. De bezuinigingen maken zulke kunstfestivals kwetsbaar, maar ook de voorhoede-rol van de conceptuele dans en performance lijkt problematisch voor programmeurs. Op theatergebied is de Nederlandse polder nog steeds niet geporteerd van de toenadering tussen dans, beeldende kunst, nieuwe media en technologie, zoals die in alle landen om ons heen reeds twee decennia gebeurt en in Nederland hooguit in beeldende-kunstinstellingen wordt getoond. In het theater moeten we het hebben van festivals als Spring, De Keuze en incidentele aandacht in het Holland Festival. Naast het uitstekende programma van Veem, zijn Frascati en de Rotterdamse Schouwburg onmisbaar.
Het blijkt moeilijk om publiek te vinden voor deze belangrijke internationale stroming, die soms performance wordt genoemd, soms conceptuele dans. Dat komt misschien doordat de diversiteit in vorm en benadering die de performance in het theater heeft aangenomen, moeilijk onder één noemer te vangen is. Jeroen Fabius schreef er een mooi artikel over. In The Missing History of (not) conceptual dance beschrijft hij hoe ook de internationale danswereld met zichzelf in de clinch ligt rond het gebruik van de term ‘conceptueel’. Het gebruik van de term zou de indruk wekken dat lichaam en perceptie secundair zijn en het denken vooropstaat. Conceptuele kunst zou binnen de beeldende kunst een vastomlijnd begrip zijn, in tegenstelling tot wat zich op de theaterpodia afspeelt.
Hoe het ook zij, het combineren van methoden en technieken uit beide tradities heeft tot een enorme rijkdom aan hybride praktijken geleid: op de grens van taal, beeld en belichaming, choreografie, theater en performance. Er zijn alleen geen klinkende etiketten waarmee theaterprogrammeurs in Nederland de boer op kunnen. Begrippen als ‘hedendaags’ en ‘nieuw’ zijn uitgehold. Onderwijl fêteren musea hun publiek met levende kunst, in Engeland wordt er gesproken over ‘live art’, terwijl de programmering ervan in de Nederlandse theaters wegkwijnt en de danspers nog maar eens een Scapino- of een NDT voorstelling bespreekt.
Lara Staal en Marijn Lems hebben als programmeurs de benadering van Something Raw duidelijk verlegd. Het programma van 2016 was breder en meer maatschappelijk geörienteerd dan voorgaande jaren. Onder het thema EXITMAN vestigden zij de aandacht op posthumanistische tendensen [hints]Posthumanisme (‘na’ het humanisme) is nauw verwant aan het transhumanisme en is de studie, het geloof en de promotie van het idee dat de tegenwoordige menselijke vorm gelimiteerd is. De moderne mens zou volgens ’transhumanisten’ ‘verbeterd’ of overstegen moeten worden met behulp van biotechnieken en cybernetica en zo overgaan tot het posthumanisme. Posthumanisten zijn wat de transhumanisten willen worden.[/hints]. Dit gaat verder dan het bevragen van inhoud en vorm door rebellen. Het gaat over een herijking van de waarde van het optreden van mensen als zodanig, in een wereld die van versnelde veranderingen door technologie uit elkaar lijkt te barsten. Hoe zit het met ‘de handeling’ waar theater om draait? Maakt de mens zijn centrale rol wel waar? Waarom zijn we alleen geïnteresseerd in de bewegingen van mensen, en niet die van dieren, dingen en data? Wat zijn de politieke dimensies van deze vragen? Mag choreografie ook spreekwoordelijke beweging organiseren en bijvoorbeeld op het verspringen en hergroeperen van interpretatiekaders slaan?
Lang niet alle voorstellingen tijdens Something Raw waren direct met deze vragen bezig, maar vele indirect en enkele benaderden het gecompliceerde gegeven van door mensen geënsceneerde post-humaniteit heel precies. Zoals de voorstelling Mars II van de Belgische installatiemaker Karl Van Welden en de pianist Frederik Croene. In dit pianoconcert, dat zich langzaam maar zeker ontpopte tot een oeroude en fantastische theatermachine die catastrofes verbeeldt, werd heel zorgvuldig de relatieve plek van de mens bevraagd. De speler speelt met mechanieken die hem de baas worden en in het niet doen vallen (en doet zo denken aan het fenomenale oeuvre van Dick Raaijmakers).
De relatieve positie van de interpreet werd in deze oersuite voor piano ver doorgetrokken. In plaats van de heldendaad van de pianist – hoewel het natuurlijk een immense inspanning was die Croene leverde – stond diens vergankelijkheid voorop. De tijd werd tastbaar als een zachte, dwarrelde maar onstuitbare kracht die alles wat door mensen als eenheid is bedacht uit elkaar wrikte. Het marionettenspel dat Van Welden en Croene inzetten, riep de vragen op: ‘wie of wat brengt welke beweging voort en hoe zal ik daar als toeschouwer aan hechten?’.
Het appelleerde aan een principiële kwestie: wie trekt hier aan de touwtjes en hoe gevoelig zijn wij daarvoor? Zolang wij ons geruststellen met een simpele hiërarchie tussen mens en machine zullen we ons blijven verbazen, catastrofes genoeg op komst. Het uiteenrafelen en synthetiseren van de visuele, auditieve en kinesthetische ervaring, in een simpele maar uiterst geraffineerde opbouw van gebaren door mensen én machines, maakte Mars II haast tot een té fijnzinnige verschijning op Something Raw, dat toch nog lijkt te steunen op de mens als dramatisch middelpunt.
Een andere opvallende bijdrage in het posthumanistische thema kwam ook uit België. Michiel Vandevelde’s Antithesis, the future of the image was een lecture performance, waarin hij uitweidde over de invloed van de (technologisch gegenereerde) beeldcultuur op de westerse democratie. Hij stelde deze gelijk met de ondergang van het lezen. Het lezen niet alleen van boeken, maar ook van beelden en bijvoorbeeld van zijn lichaam. Naakt danste hij tussen de projecties van tekst- en beeldfragmenten door. Dicht op het publiek, zodat ook zijn edele delen van alle kanten werden belicht. Het frontale van de voorstelling werkte eigenlijk niet erg mee om de montage van veel verschillende bronnen, in beeld, tekst, muziek én dans, goed te kunnen volgen en zelf af te wegen. Wat bleef hangen waren eigenlijk hele kleine momenten, zoals wanneer Vandevelde in het duister bij een projectie bleef liggen en er zo enige intimiteit in de ervaring van zijn lichaam werd toegelaten, die dan de geprojecteerde tekst een meer existentiële lading meegaf. Of het moment dat Vandevelde de Koerdische vrijstaat in Kobani aanhaalde, die is geïnspireerd door de Amerikaan Murray Bookchin. Het leek hem ernst, uit alles sprak een weerbarstig verzet tegen de heden ten dage obligate cultuur=beeld consumptie.
Het is vreselijk prettig dat zijn naaktheid nu eens niet gecombineerd werd met al te voor de hand liggende ideeën over seksuele vrijheid en identiteit. De manier waarop hij politieke vrijheid in het vooruitzicht stelde door beter te lezen is echter te megalomaan om in een uur theater te verteren. Iets minder bibliotheekje spelen, hoewel het natuurlijk de realiteit is waarin wij leven, zou ook helpen om de ontwrichting zoals juist hij die beschreef te kunnen volgen.
Is de leesbaarheid van ballet, zoals Vandevelde dat zo nu en dan plompverloren en heel mooi dansend citeerde, te vergelijken met de song van Justin Bieber op een orgel, het instrument waarvan we dachten dat het gereserveerd was voor Bach? Aan de oppervlakte viel er zo veel te beleven, maar aan een dieper gebaar kwam ik als toeschouwer, zittend op het toneel, overvoerd en overprikkeld, niet toe. Vandevelde was in zijn aanwezigheid allesbehalve een schreeuwend middelpunt. De manier waarop hij van theater een essay maakte, beschrijft de versnippering goed. Maar zijn gedachtegang daar doorheen, die over verzet gaat en over beter lezen, deed hij met diezelfde overdaad weer te niet.
In hun toelichting op het programma beschreven Staal en Lems hun aandacht voor maatschappelijke veranderingen terecht als een combinatie van angst en hoop. Misschien waren zij tegelijkertijd iets te optimistisch over de mate waarin voorstellingen grote veranderingen kunnen bespreken. Werk als Man Power Mix, Lara en Cascas d’Ovo is van beginnende makers en liet vooral goed zien hoe zij hun werk in het theater opvatten: expressie en betekenis zoekend voorbij de gebruikelijke, meer dramatische inzet van woord en gebaar of beweging van mensen. Methodisch herhalen en verknippen, inzoomen op details, uitzoomen naar metalevels, het kan allemaal wanneer je de tijd neemt om kleine stappen groot te maken.
De voorstelling met twee stukken van Tuur Marinus, ook uit België en geen beginner meer te noemen, maar who cares in godsnaam, was tekenend in dit opzicht. Heel precies richtte hij zich in ieder stuk op de specifieke functionaliteit van beweging. In Still Animals verwees hij naar het werk van Muybridge, dat voor het eerst de eigenlijke beweging van mensen en dieren zichtbaar maakte door serie-fotografie. Het herscheppen van die beelden door menselijke interactie beklijfde door de manier waarop de schoonheid van het machinelle letterlijk verbonden werd met menselijk contact en intense samenwerking.
In The Workshop behandelden dansers elkaar als gereedschap, denk kruiwagen, denk las-apparaat. Door een bijzonder spel met spiegelend licht en donker en een trefzekere temporisering, werden de menselijke constructies aantrekkelijk als de fonkelende apparaten uit horloge reclames en auto commercials. De stukken van Tuur Marinus appelleerden aan de schoonheid van instrumentele beweging, maar richtten zich ook op de werktuigelijkheid van mensen onderling. Het leek naïef, alsof we ineens delen in de fantasie van een kinderpartijtje, maar het was ernst. Niets was ruig of rauw aan deze voorstelling. Het maatschappelijke zit hem in de fijnzinnige blik op hoe wij normaliter de verhouding mens-ding denken.
Lara, van de jonge Oostenrijkse, in Berlijn werkende, choreograaf en danser Mirjam Sögner is duidelijk geïnspireerd door de realiteit van games. De voorstelling liet het alledaags lichamelijke zien, geïnterrumpeerd door digitale mechanismen. Het had iets koddigs, haast Brechtiaans, om in het theater zo met digitale kaders te worden geconfronteerd. Zoals de dansers van de Cunningham Company ooit in competitie gingen met het programma Life Forms, en veel hiphoppers zich specialiseren in het herscheppen van digitaal ontrafelende animaties van menselijke beweging, zo probeerde Sögner voor onze ogen uit wat het betekent om als danser digitaal te gaan. Niet om de markt te bedienen, maar als culturele contemplatie.
Haar voorstelling bewoog tussen omarming en kritiek en ging zo de confrontatie aan, die door de meeste hiphoppers wordt nagelaten. Zonder Lara in de ban te doen – het digitale komt bij momenten echt heel overtuigend over de vloer – bevroeg Sögner stiekem de orde van het rollenspel tussen computer en mens. Als toeschouwer beoordeelden wij haar op de mate waarin zij als live performer voldeed aan een digitale illusie. De stille beelden waarmee zij haar voorstelling eindigde, positioneerden het digitale in een bredere context dan die van indrukwekkende bewegingstechniek alleen. De stille beelden bevroegen eerder de noodzaak van het verbeelden, bewegend tussen representatie en de materiële realiteit. Wat vertellen die gebaren ons eigenlijk?
Op een vergelijkbare manier wisten Sheena McGrandles en Zinzi Buchanan in hun prachtige voorstelling Man Power Mix, ook ondersteund vanuit het Berlijnse Sophiensaele, de toeschouwer te confronteren met gewoontes en kaders van het kijken. Het existentiële of seksuele wordt verbonden met de vraag wat kunst is (een prei tegen de wand gespijkerd?) en hoe wij daarvan genieten. En of het uitmaakt dat zij mannen zijn, of vrouwen. Man Power Mix was confronterend, juist in de manier waarop het de directe confrontatie vermeed en van lichamen dingen maakte om mee te werken. Meer nog dan in Stil Animals en Workshop of Cascas D’Ovo wisten McGrandles en Buchanan de maatschappelijke implicaties van het verschijnen te verbinden aan algemene oordelen over wat kunst is en theater.
De praktijk van de verbeelding, de manier waarop betekenis wordt gegeneerd, methoden, technieken en kaders, werd door veel kunstenaars in het programma van Something Raw heel direct gehanteerd. Het is niet de symbolische betekenis van het op eierschalen lopen die in Cascas D’Ovo de doorslag geeft, maar de subtiele materialiteit van lichamelijke uitwisseling, wanneer de performers in hun handen klappen, en elkaar klappend omhelzen. De ritmes geven een formeel en visueel kader waardoor het symbolische drama naar de achtergrond verdwijnt. Over het stellen van vragen bij identiteit schreef ik in een vorig stuk voor Cultuurpers. Daarin ook aandacht voor de briljante voorstelling Dschingis Khan, die identiteit en menselijkheid op een uiterst precieze en concrete manier ter discussie stelde: wiens praktijk, die van de Mongolen of de mongolen, nemen wij nu eigenlijk serieus?
Dat is de verbreding die Something Raw onder Lara Staal en Martijn Lems heeft ingezet. Veel voorstellingen vragen naar de oorsprong van dominante beelden en praktijken, door deze fysiek uit elkaar te rafelen, de constructie ervan te laten zien. Minder hippe en provocerende vertoningen, volgens herkenbaar hoewel anarchistisch recept. Je lichaam activistisch in de strijd te gooien is ondertussen, zo leert Vandevelde, een obligate gebeurtenis, LEVIS weet er alles van.
Er mag dan geen grote markt zijn voor kritische, noem het conceptuele, dans of performance op dit moment in het Nederlandse theater, dat wil nog niet zeggen dat het niet van belang is. Something Raw is duidelijk zoekende naar een nieuwe ingang, om dans en performance aan een maatschappelijk of politiek discours te verbinden. Dat kan soms wat geforceerd aandoen, zoals bij het vertonen van de coproductie met het Maria Matos Teatro Municipal uit Lisabon, Monday. Daarin leidde de Portugese tekst, alhoewel voorzien van geprojecteerde Engelse vertaling, over politieke economie en liefde een eigen leven. De nep-bokswedstrijd was althans voor het publiek in Nederland geheel onnavolgbaar.
De Nederlandse politiek zal zich aan de programmering van Frascati en Something Raw vooralsnog weinig gelegen laten liggen. Het is een beetje flauw om Daan Rosegaarde hier in herinnering te roepen, maar ik doe het toch: de man die op dit moment ieders culturele wensen vervult. Wat hip is en maatschappelijk geaccepteerd, is niet perse artistiek relevant. Roosegaarde voldoet aan een vraag, maar is het werkelijk zijn bedoeling om de kunstenaar van de toekomst te zijn, zoals minister Bussemaker hem tijdens het UITdebat 2013 huldige? Is het toegepaste kunstenaarschap – u vraagt, wij draaien – de kunst van de toekomst? Moeten kunstenaars problemen oplossen?
Toch is de vraag naar het politieke van groot belang, wil theater als medium zichzelf doorzetten. Er zijn rebellen genoeg, maar nemen wij/zij wel de tijd en de ruimte, investeert ons huidig beleid wel in het stellen van vragen en het ontwikkelen van een echte artistieke praktijk? Het is uitermate flauw om de creatieve industrie boven de kunst te stellen. Het is van belang dat een festival als Something Raw de relatie proberen te herstellen met de samenleving, waar het kunst betreft, in een Nederlands politiek klimaat dat het K-woord niet meer gebruikt.
Het zou goed zijn als meer theaters zich deze maatschappelijke rol zouden toe-eigenen. Toegegeven: dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Verzet, rebellie of contemplatie – het openbreken van de regels van hoe wij naar dingen kijken en de dingen ordenen, het zijn ontwikkelingen die een lange adem vergen en niet eenvoudig in artistieke of maatschappelijke hokjes zijn te persen. Dat is de uitdaging voor hen die het artistieke aanbod cureren – het nieuwe BK-woord voor programmeren.
Komende dagen/weken op de agenda:
23/2/2016: politiek filosoof Chantal Mouffe bij de Nederlandse Opera, Amsterdam, zie ook tekst van Anne Breure ter inleiding, over de terugkeer van het politieke.
tot en met 6/3/2016: Witte de With, Rotterdam: Michael Portnoy Relational Stalinism – The Musical