Onze bestuurders en volksvertegenwoordigers zullen het niet openlijk toegeven, maar ze geven niet echt om een gezonde culturele sector, laat staan om de positie van individuele makers en kunstenaars. Het verplicht stellen van een Fair Practice Code zonder het budget voor cultuur te vergroten is immers een klap in het gezicht van iedereen die in de kunstsector werkt.
‘Wees dan openlijk onverschillig, bezuinig dan de boel helemaal weg en maak het dan ook echt kapot, zodat er iets nieuws kan komen.’ Dit zegt een strijdbare Vincent Brons. Ik sprak deze acteur en theatermaker op Festival Boulevard. Daar hield hij samen met Marte Boneschansker redactie voor Bühne Bisoux, een selfpublished tijdschrift waarin gesprekken tussen theatermakers de inhoud bepalen. In november vorig jaar verscheen de derde editie, geheel gewijd aan het containerbegrip ‘de jonge maker’. Dat nummer is een must-have als je van mooi vormgegeven drukwerk houdt, en een absolute must-read als de positie van de jonge maker je aan het hart gaat.
Andere rol
In totaal interviewden zij drieëndertig jonge makers over fair practice, de praktijk en de toekomst. ‘Het idee was om de huidige werkpraktijk van een nieuwe generatie makers en hun uiteenlopende ervaringen te schetsen. Wat bleek? De dagelijkse realiteit bleek bij alle drieëndertig nogal overeen te komen en bevestigde heel erg de noodzaak van een fair practice’, vertelt Brons.
Exemplarisch
Brons: ‘We moeten niet doen alsof de code heel duidelijk is, als je hem goed leest is vrijwel iedere zin op verschillende manieren te interpreteren. Hoe komt het nu dat wij ons als culturele sector hebben laten verleiden om deze code zwart op wit over te laten nemen in het landelijke cultuurbeleid? En dat dit wordt gezien als oplossing, terwijl dat helemaal niet de bedoeling was bij de totstandkoming. Het was een startpunt en nu is het een subsidievoorwaarde die ons keihard in onze reet bijt.’
Wat Brons zegt is exemplarisch voor de onzekerheid waarin het culturele veld vlak voor de zomer – met de bekendgemaakte uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2021-2024 – is achtergelaten door de minister van OC&W. De Fair Practice Code wordt een subsidievoorwaarde om te werken naar ‘het nieuwe normaal’. De arbeidsmarkt in de culturele sector is namelijk zorgelijk. Zo blijkt uit diverse onderzoeken die de afgelopen jaren hierover zijn gepubliceerd, door onder andere BKNL (oktober 2017), de Sociaal-Economische Raad (april 2017), en het Platform Makers (januari 2018)
Subsidievoorwaarde
Wat maakt nu dat in Nederland een eerste aanzet tot dialoog over fair practice vanuit de culturele sector, op advies van het hoogste adviesorgaan, door politiek en beleidsmakers feestelijk wordt binnengehaald als subsidievoorwaarde? Terwijl er toch ook andere subsidieontvangende sectoren te bedenken zijn (onderwijs? landbouw? gezondheidszorg?) waar dit niet het geval is, maar waar ook het nodige speelt rondom de positie van individuele beroepsbeoefenaars en/of zzp’ers.
Allereerst is daar de letter die de Regiegroep Arbeidsmarktagenda Culturele en Creatieve Sector afgelopen april stuurde aan Minister van Engelshoven. Hierin pleit voorzitter Evert Verhulp voor de invoering van de Fair Practice Code als subsidievoorwaarde, met als hoofdregel: ‘pas toe én leg uit’ (een opmerkelijke formulering die op zichzelf al de nodige vragen oproept).
En, ook al bevat de Code nog weinig richtlijnen, toch stelt de regiegroep dat ‘met een kleine 40 cao’s in de sector – die we proberen te stroomlijnen – en met richtlijnen, normbedragen, tarieflijsten, urenindicatoren, modelcontracten en ervaringscijfers er voldoende valt toe te passen.’ Gaandeweg zullen de beginselen wel worden vertaald naar concrete afspraken en tarieven, zo verwacht men. En uiteraard schept het invoeren van de code als voorwaarde ook verplichtingen voor de subsidiegever, namelijk: ‘verhoging van de budgetten voor BIS-instellingen en fondsen.’
Kartel
Op twee punten loopt de redenering van de Regiegroep hier spaak. Allereerst gaat deze ervan uit dat betaling volgens bestaande richtlijnen, normbedragen en/of tarieflijsten fair practice zijn. Het platform voor freelance musici heeft laten zien dat de vastgestelde vergoedingen voor remplaceren bij orkesten allesbehalve fair zijn in vergelijking met musici in loondienst, laat staan dat zij een sterke positie hebben in de cao-onderhandelingen. Tot voor kort was het voor zzp’ers onmogelijk om samen een vuist te maken in onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden en tarieven, want: kartelvorming. De Autoriteit Consument & Markt heeft afgelopen juli echter een concept-leidraad tariefafspraken zzp’ers gepubliceerd, waardoor dit – weliswaar onder zeer strikte voorwaarden – wel mogelijk zou worden. Zie dit artikel in NRC and dit blog over wat dit concreet betekent voor de culturele sector.
Dat we hiermee verlost zouden zijn van het probleem van de structurele onderbetaling van individuele makers (kunstenaar, musicus, acteur, schrijver, etc) is dus uitgesloten, maar het is een positief signaal. Al zou je het ook kunnen zien als een druppel op een gloeiend hete plaat.
Inschattingsfout
Daar moet de culturele sector het mee doen. Maar hoe anders zou het zijn als de minister eenzelfde positie zou innemen wat betreft onderwijs? Gelijke beloning voor leerkrachten in het basis en voortgezet onderwijs wordt een subsidievoorwaarde, zonder dat hiervoor extra geld door het ministerie wordt gereserveerd, want eerlijke beloning is belangrijker dan werkgelegenheid in het onderwijs. Klinkt absurd, nietwaar? Juist.