Met het voltooien van de trilogie Een verhaal van liefde, ziekte en dood, over de aidscrisis in de jaren tachtig, viel er voor de Zweedse schrijver Jonas Gardell een zware last van zijn hart. Als een van de weinigen van zijn vriendenkring ontsprong hij de dans des doods. Puur geluk, zegt hij. ‘Ik sliep met de dood.’ Ook het laatste deel, De dood, is nu in Nederlandse vertaling verschenen.
Drie carrières tegelijk
Om negen uur ’s ochtends treffen we Jonas Gardell (1963) bij uitgeverij Norstedts, een van de grote uitgeefhuizen van Zweden. Dat hij de avond ervoor heeft opgetreden, deert hem niet. ‘Zolang ik maar zes uur kan slapen,’ zegt hij nonchalant. Gardells agenda is bomvol. Naast romanschrijver is hij ook toneel- en scenarioschrijver en komiek. Avond aan avond, al maandenlang, is zijn show ‘Mitt enda liv’ (‘Mijn enige leven’) uitverkocht. Gardells romantrilogie Een verhaal van liefde, ziekte en dood is een wereldwijd succes – behalve dan in Oost-Europese landen, die tot op heden Gardells werk wel vertaalden, maar deze trilogie vanwege het onderwerp niet wilden uitbrengen. De op de trilogie gebaseerde televisieserie won een prijs voor beste tv-dramaserie.
‘Ik heb drie carrières tegelijk, terwijl een ervan voor een normaal mens al meer dan genoeg zou zijn,’ beseft Gardell. ‘Ik ben geen begaafde man, maar een van mijn talenten is een sterke focus op wat ik aan het doen ben. En ach, je moet íéts doen met je leven, nietwaar?’
Je romans geven een ontluisterend beeld van Zweden: het is een bekrompen land.
‘‘In Zweden scheppen we graag op over hoe tolerant en liberaal we zijn. Dat is het zelfbeeld dat we koesteren. Dus toen het eerste deel van de trilogie uitkwam, waren mensen geschokt. Dit wisten ze niet, of ze waren het vergeten of wilden het zich niet herinneren. Aids was een ziekte van schaamte: slachtoffers en familieleden logen over de doodsoorzaak, er werd gezegd dat het kanker was, geliefden werden niet uitgenodigd op de begrafenis.
In 1985 verscheen mijn eerste roman, waarin het net als in de trilogie over homoseksualiteit gaat. De krant schreef hoe ‘walgelijk’ dat onderwerp was voor de lezer. In zulke termen werd er over homoseksualiteit en homoseksuelen gesproken. Toen Mark, mijn echtgenoot, en ik een boekenkast gingen kopen bij de Ikea – we waren begin twintig –, voelde een man zich hierdoor zo geprovoceerd dat hij met een mes op ons af kwam. De politie weigerde proces-verbaal op te maken, want we moesten toch begrijpen hoe weerzinwekkend dit voor die arme man was. Nadat ons appartement was opgeknapt kwamen we thuis en stond er “Sterf, flikkers!” op de muur.’’
In je huis?
‘‘Ja, op de muur van onze slaapkamer. We zeiden er niets van, want het was normaal dat je op die manier behandeld werd. We waren eraan gewend. Je moet ook bedenken hoe jong we nog waren. We begonnen nog maar net te ontdekken wie we waren en hoe we ons leven wilden leiden, we begonnen nog maar net onze rechten op te eisen.
Begin twintig waren we; we werden verliefd, gingen backpacken, rookten marihuana op een strand in Goa. Maar ineens werden mooie jongens broodmager en gingen ze dood. De Zweedse kranten noemden het de “homopest”, en ze schreven dat het een straf van God was en dat we het aan onszelf te wijten hadden. Ze schreven dat homo’s aids verspreidden en moordenaars waren. In Zweden waren er dokters die vonden dat er een concentratiekamp moest komen voor mensen die besmet waren. Ze wilden de hele natie testen en iedereen die hiv had, moest voor de rest van zijn leven worden afgezonderd van zijn dierbaren. Zover is het niet gekomen, maar het is wel een discussiepunt geweest.’’
Je beschrijft ook dat veel mannen zelf kozen voor de dood.
‘‘In het begin kozen veel vrienden voor zelfmoord, omdat ze geïnfecteerd waren of bang waren. In drie maanden tijd pleegden vier vrienden zelfmoord.
Alles wat ik beschrijf in de romans is echt gebeurd, ik heb niets verzonnen. Het verhaal van Bengt bijvoorbeeld, een jonge acteur die aan het begin staat van een glanzende carrière, is gebaseerd op een waar verhaal. Deze jongen was getest en bleek seropositief. De dokter vroeg: gaat het, red je het wel? Ja, zei hij, en hij ging naar huis en knoopte zichzelf op.
De man op de foto van het boekomslag ben ik. Ik word omarmd door een vriend, een prachtige man. Hij zei altijd over het beroemde park Djurgården in Stockholm dat het een mooie plek was om te sterven. Hij heeft zichzelf opgehangen in dat park.’’
Was de angst die werd opgeroepen in de Zweedse samenleving zo groot dat mensen zelfmoord pleegden zonder dat ze geïnfecteerd waren?
‘‘Dat gebeurde, ja, in die tijd waren de zelfmoordcijfers torenhoog – ook nu nog zijn ze hoger dan gemiddeld, vooral onder jonge homo’s. Ik ontdekte tijdens het schrijven een schaamtevol verhaal over onze samenleving, over priesters, politieagenten, families, die een groep kwetsbare mensen op de slechtst denkbare manier behandelden. Niemand heeft zich daar ooit voor hoeven verantwoorden. Pas nu is dat aan de orde. Na de verschijning van het eerste boek eiste het parlement dat de Zweedse regering excuses zou aanbieden aan de homogemeenschap. De minister, een rechtse conservatief, wees dat af; hij vond dat er niks verkeerds was gebeurd. Een van de dokteren die meenden dat er concentratiekampen moesten komen, was een dokter aan de universiteit van Linköping. Die universiteit heeft mij onlangs een eredoctoraat in de geneeskunde toegekend. Dat was hun manier om mij excuses aan te bieden. Super fancy.’’
De meeste personages in je romans krijgen nauwelijks steun of begrip van hun familie. Gold dat ook voor jouzelf?
‘‘Alle verhalen zijn waargebeurd, maar ze zijn niet autobiografisch. Het verhaal bijvoorbeeld dat Benjamins vader en moeder bij hem op bezoek komen met taart en bloemen om hem vaarwel te zeggen omdat ze hem uit hun gemeenschap van Jehova’s Getuigen moeten verstoten, is gebaseerd op wat een vriend van mij is overkomen. Hij woonde als het ware zijn eigen “begrafenis” bij. Het verhaal van hoofdpersoon Rasmus is een waar verhaal, maar niet het mijne. Mijn verhaal is dat mijn moeder me zei: vertel het niet aan je vader totdat je achttien bent. Dus dat deed ik.
Ik ben opgegroeid in een baptistisch gezin, met vier broers en zussen. Baptisten kunnen tamelijk conservatief zijn, maar mijn familie was redelijk liberaal. Er waren in mijn jeugd wel priesters die verkondigden dat homoseksualiteit het werk was van demonen die huisden in je lichaam. Gelukkig had ik een moeder die me leerde dat Gods liefde onvoorwaardelijk is.
Ik herinner me dat ik in de kerk ter communie wilde gaan, toen er iemand de weg versperde en riep: ga weg jij, jij mag niet ter communie gaan! God haat jou, Hij vervloekt je! Hij stond te trillen van haat. Maar ik heb altijd Gods liefde door de haat heen gevoeld.
Ik was al jong open over het feit dat ik homoseksueel was. Daar had ik toe besloten nadat ik op mijn veertiende werd verkracht door een oude man. Hij sloot me op in een kamer in zijn appartement in het zuiden van Stockholm en verkrachtte me.’’
Kende je hem?
‘‘Nee.’’
Hij pikte je op van de straat?
‘‘Zoiets ja. Er speelden problemen met drugs in de familie. Soms was het niet mogelijk om thuis te zijn en dan kwam mijn moeder naar school, gaf ze me wat geld: hier heb je schoon ondergoed, bel over een paar dagen om te kijken of je weer thuis kunt komen. Ik verbleef bij vrienden, en overdag liep ik meestal door de stad. Daarom was het voor deze kerel mogelijk om me op te pikken – als kind ben je kwetsbaar. Hij sloot me op, gaf me wijn, en verkrachtte me. Naderhand gaf hij me geld. Een fooi.
Ik wilde niet doodgaan daar, dus ik moest hem overtuigen de deur open te doen en me eruit te laten. Ik herinner me dat ik huilde en maar bleef roepen: “Ik ben maar een kind, ik ben maar een kind.” Om hem mild te stemmen. Maar eigenlijk was ik op dat moment al geen kind meer. Het kind in mij is in dat appartement achtergebleven.’’
Wat deed je toen je thuiskwam?
‘‘Ik vertelde het mijn moeder. Ik deed alles wat iedereen doet die verkracht is: ik zat urenlang in bad, zij schrobde me eindeloos en ik werd maar niet schoon. Mijn moeder bleef de hele nacht wakker. De volgende ochtend stuurde ze me naar school en vroeg ze me er nooit meer over te praten. Mijn vader wist van niets.’’
Waarom vroeg ze dat?
‘‘Dat heb ik me later vaak afgevraagd. Waarom ben ik nooit naar een therapeut gestuurd? Dat moet de schaamte geweest zijn. Mijn moeder deed ook geen aangifte, omdat ze mij de vernedering wilde besparen. De dader is ermee weggekomen.’’
Hoe ging je die dag naar school?
‘‘Zoals ik eerder zei: een van mijn weinige talenten is dat ik me volledig kan richten op het hier en nu. Dat heb ik vermoedelijk op dat moment geleerd, omdat ik moest overleven. Na die verkrachting wilde ik nooit meer zo hulpeloos en kwetsbaar zijn als daar in dat appartement. Ik besloot een moedig mens te worden. Kort daarna vertelde ik dat ik homoseksueel was. Ik vertelde het aan iedereen.’’
En je vader?
‘‘Toen ik het hem jaren later vertelde, zei hij: “Jammer dat ik het niet eerder wist, want dan had ik er nog iets aan kunnen doen. Er zijn methoden om het te verhelpen.”
We hebben daarna een tijd geen contact gehad, omdat mijn vader ging scheiden van mijn moeder en haar heel vervelend behandelde. Pas toen hij nog maar een paar maanden te leven had, zagen we elkaar weer. Die laatste maanden kon hij niet meer spreken. Het was te laat om nog iets uit te praten.’’
Accepteerde hij je uiteindelijk zoals je was?
‘‘Ik denk van wel. Mark en ik verloofden ons in dezelfde week als mijn broer. Mijn vader betaalde mijn broers trouwringen. Mij gaf hij niets. Dus hij maakte wel onderscheid. Hij zei niet dat hij me accepteerde. Maar hij heeft Mark eenmaal ontmoet en hij mocht hem.’’
Humor als redding
Jonas Gardell heeft zich nooit ongelukkig of onfortuinlijk gevoeld, zegt hij. ‘Schrijven is een soort therapie, nietwaar? Bovendien heb ik mijn humor. Zolang we om iets kunnen lachen, worden we er niet door verslagen. Toen ik 14 was, was ik iemand die verkracht kon worden. Toen ik zestien was, was dat echt niet meer het geval.’
Alhoewel… Gardell lacht. ‘Ik leefde een wild leven, en soms raakte ik in situaties verzeild waaruit ik me moest zien te redden. Toen ik achttien was, liftte ik elk jaar heel Europa door. Ik had geen geld, dus ik moest een plek hebben om te slapen. Ik had seks in ruil voor een bed. Op een dag kwam ik in Venlo en daar werd ik opgepikt door een Elvis-imitator, waarschijnlijk de slechtste ooit: een dikke man van middelbare leeftijd, half kaal met haar over zijn schedel gekamd, en lange nagels omdat hij gitaar speelde. Het was D-Day en terwijl ik werd geneukt door deze Elvis-imitator, op de vloer in zijn appartement, ergens in Venlo, waren er allemaal documentaires op televisie. Ik dacht: oké, ga je gang maar, dan ga ik daarna slapen. De dag erna liftte ik naar Amsterdam en daar pikte ik een kerel op. Zes maanden later kreeg ik een brief van hem: ik heb een infectie. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Later, op de avond dat het nieuws meldde dat de eerste Zweed aan aids gestorven was, lag er een Amerikaanse regisseur in mijn bed. Een jaar later was hij dood. In die begintijd had je nog geen idee. Het is puur geluk dat ik niet werd geïnfecteerd. Ik sliep met de dood.’
Welke invloed heeft deze periode op de rest van je leven gehad? Als je zo jong al zo veel met de dood te maken krijgt?
‘‘Daar heb ik lange tijd niet over nagedacht. Door deze romans heb ik mijn eigen verhaal herontdekt. Ik heb tien jaar over deze trilogie gedaan en tijdens het schrijven heb ik geen traan gelaten. Bij de presentatie begon ik echter te huilen. Uitputting, dacht ik. Maar bij het eerste interview begon ik opnieuw te janken. En daarna weer. Ik heb heel veel interviews gegeven en elke keer zat ik te snotteren. En niet alleen ik, het hele land was in rouw.
Ik begin me pas nu te realiseren hoe diep het eigenlijk heeft ingegrepen. En hoezeer ik dat heb weggedrukt. Aanvankelijk was ik gewoon aan het overleven. Toen werd het een kwestie van overleving om er niet aan te denken. En nu realiseer ik me dat ik er wel aan móét denken.
Hoe groot de invloed is geweest kan ik nog niet ten volle overzien. Leven in een situatie waarin er continu dierbaren doodgaan, waarin je de hele tijd naar het ziekenhuis moet om stervende vrienden te bezoeken en doodskisten draagt op begrafenissen, heeft me denk ik de blik van een oude man op het leven gegeven. Je kunt niet zo veel pijn en narigheid ervaren zonder op een bepaalde manier ouder te worden. Alsof je een soldaat bent die terugkomt uit de oorlog. Ik heb me altijd geschaamd dat ik die oorlog heb overleefd en mijn vrienden niet. Ik had een schuld te betalen. Deze boeken zijn de aflossing van die schuld.
Op de boekenbeurs in Göteborg vroeg een vrouw of ik “ter nagedachtenis aan Hans” in het boek kon schrijven. Hij was haar zoon. Als ik iets wil bereiken met deze romans, dan is het dat deze moeder na ruim dertig jaar eindelijk hardop kan zeggen: Mijn zoon was géén straf van God. Mijn zoon was geen moordenaar die aids verspreidde. Hoe durf je zoiets ook maar te dénken. Mijn zoon was een prachtige, geweldige jongen die net als ieder ander het leven verdiende en pech heeft gehad.
Eindelijk, eindelijk kunnen we rouwen en herinneringen ophalen aan vrienden van vroeger. Herinner je je Lasse nog? Weet je nog van Ulli, werd die niet geïnfecteerd door Åne?’’
Mijn enige leven
Het Maxim Theater is ’s avonds helemaal uitverkocht, de bezoekers hangen bulderend in hun stoelen. In de show Mitt enda liv (‘Mijn enige leven’) bestrijkt Gardell een scala aan onderwerpen, ook aids komt voorbij. Het oorspronkelijk plan was een onemanshow, maar de voltooiing van de romans bracht zo’n opluchting met zich mee dat Gardell het roer helemaal omgooide. ‘Ik moet het leven vieren, dacht ik. Dus ik belde de producer: ik wil er graag een klein orkest bij. O, ik wil ook graag een paar zangers. En wat denk je van dansers? We moeten ook een paar dansers hebben. Een gospelkoor! Hoeveel drag queens passen er denk je op dat podium? Dat was het moment waarop ik een contract moest tekenen dat ik de helft van het verlies op me zou nemen. Maar ik móést het gewoon doen.’
Wat heeft het schrijven van deze trilogie voor u veranderd?
‘‘Het voelde als een grote verantwoordelijkheid om deze geschiedenis te vertellen, het verhaal van al diegenen die dat niet meer kunnen. Het was bijna aanmatigend van me te denken dat ík degene was die dat moest doen – ik heb niet eens hiv. Toch heb ik het gedaan.
Toen het af was, voelde ik me… lichter. Levendiger. Alsof ik wilde dansen. Eindelijk kon ik de last die ik zo lang had gedragen, neerleggen. Ik voel me niet meer schuldig of beschaamd omdat ik leef, maar dankbaar. Ik mag het leven leven dat mijn vrienden niet hebben mogen leven. Dat is waar Mitt enda liv over gaat: dit is het enige leven dat ik zal hebben, het enige dat ik wíl hebben. Vertel mij niet dat mijn leven verspilling zou zijn. Mijn leven is de moeite waard.’’
De drie delen De liefde, De ziekte en De dood zijn vertaald door Kim Liebrand en verschenen bij uitgeverij De Geus.
We geven driemaal De liefde weg en éénmaal de hele trilogie! Winnen? Stuur een mail naar info@aquattromani.nl en vertel ons waarom jij kans wilt maken.