Exterieur, dag. Een verlaten straat in een zuid-Nederlandse stad, ongewoon fel daglicht. Geen geluid. Een man komt aanrijden en parkeert bij een vrij stopcontact. Hij loopt naar de entree van een groot, leegstaand, modernistisch gebouw. Hij wordt verwelkomd door een heel erg oude veteraan, die hem zegt dat ‘de vrouw even naar binnen’ is, ‘ze vroeg mij om op de winkel te passen’. Hij begint een praatje over het weer, wat een smoes blijkt om een vreemde monoloog te houden over zijn diensttijd, lang geleden, toen mensen nog wisten wat schaatsen was. ‘Nu weet niemand dat meer’.
De man hoort het verhaal van de veteraan over sneeuw in de zomer onbewogen aan. De vrouw verschijnt, een gezellige, typisch lokale deerne, met kleding in dezelfde kleuren als de kleine banieren die we nu onderscheiden bij de ingang van het grote lege gebouw. Ze nodigt de man binnen en vertelt dat dit de voormalige telefooncentrale is ‘Van het telefoondistrict’, Een indrukwekkend modernistisch mozaïek op de muur blijkt een kaart te tonen van de steden die ooit onder dat district vielen.
Cellophane
‘Nu is dat allemaal anders, hè,’ gaat de vrouw verder, en vertelt dat in het gebouw luxe mensen zullen komen wonen. ‘Ik mag toch denken dat ze dit trappenhuis wel zullen behouden.’ ‘Gentrificatie…’ horen we de man prevelen, als de vrouw hem uitnodigt om op een eenvoudig stoeltje te gaan zitten in dat monumentale trappenhuis. ‘Als u hier blijft zitten, zien onze mensen u.’
We horen stemmen uit de hogere verdiepingen, mysterieuze muziek, ergens slaat een deur dicht. Iemand lacht. Even later wordt de man opgehaald door een jonge vrouw met een walkie-talkie. Na het beklimmen van vele trappen staat hij, weer alleen, in een verlaten zaal oog in oog met een jonge vrouw, vacuüm verpakt in doorzichtig cellofaan, hangend in een frame.
Ze vraagt hem dichterbij te komen.
Alphaville
Gisteren, zondag 9 augustus, tijdens de tot nu toe heetste manifestatie van de klimaatverandering, viel bij mij het kwartje. In Den Bosch, tijdens ‘Afzender Boulevard’, de Coronavariant van het anders altijd zinderende Theaterfestival Boulevard, merkte ik opeens helder hoe we met zijn allen in een film terecht zijn gekomen. Een film van het dystopische soort Europese SF-films uit de jaren zestig. Niet zo naargeestig als de gisteren uitgezonden Franse cultklassieker Alphaville, maar minstens zo vervreemdend.
Het is een film waarin één mens de hoofdrol speelt, en dat ben jij, de bezoeker die een kaartje heeft, en een lijstje bij zich draagt met geheime locaties waar je dingen mee kunt maken. Je hoort korte boodschappen op je headset. In je eentje.
Die hoofdfiguur loopt door een wereld waarin mensen zich op afstand bevinden, waarin je niemand kent, iedereen vreemd lijkt en een echt contact ontbreekt.
First time
De film begon voor mij vrijdag, toen ik opsteeg in het ruimteschip van Boukje Schweigman, om later te landen bij het gesloten circus van de Ronaldo’s en hun begraven kameel. Zondag ontmoette ik de in cellofaan vacuümgetrokken vrouw, en had een persoonlijk gesprek met haar. We bleken elkaar – beroepsmatig – te kennen, wat de situatie alleen nog maar vreemder maakte, en verrassend intiem. Bunuel had het niet beter kunnen bedenken.
Daarna werd het eigenlijk alleen maar vreemder. In een koel museum waste ik de handen van een jonge vrouw achter glas, en zij waste mijn handen. Het duurde misschien tien minuten, was vreemd close, wat alleen maar versterkt werd door de afstand, het zwijgen en de gesloten ogen van de gewassene, en de opmerking na afloop van de jonge vrouw die me de handen waste, ‘dat dit haar eerste keer was’. Het maakte het allemaal – wat zal ik zeggen – bijzonder.
Excluded
Een wandeling daarna, begeleid door een stem van Google op weg naar het Zuiderpark langs steeds meer beelden die ontleend zijn Jeroen Bosch, kwam ik bij soort van ongewild toeval terecht in een gezelschap mensen die er onder leiding van een zalvende guru veel plezier in stelden om ontspanningsoefeningen te doen in bloedhete kartonnen dozen om daarna een vertrouwensdans te doen met lange stokken. Ik moest meedoen, uit beleefdheid, en vroeg me af waar de camera stond.
Wanneer de wereld in een B-film veranderd is – en dankzij corona is dat gebeurd, nu je niet meer naar de supermarkt gaat, en grote menigten en nauwe ruimtes mijdt, je alleen nog vreemden ziet op veilige meters en de bezorger van PicNic gepaste afstand houdt – is het gevoel van uitsluiting groot. Het Bodysnatchersgevoel, noem ik dat. Plots was daar een gezelschap ingewijden die het wel gezellig had, terwijl ik terugverlangde naar de vervreemdende intimiteit van de cellofaanvrouw. Overigens een prachtige rol van Esther Snelder.
Hidden festival
Nu naar een bruisende foyer, de kroeg in, afslaan met vrienden en napraten. Maar de film gaat door. Er is geen festivalhart, omdat er geen festival is, dit jaar. De straten van Den Bosch zijn leeg vanwege de zinderende hitte. De vrijwilligers van Boulevard ontmoeten elkaar noodgedwongen op verschillende plekken, de kunstenaars en deelnemers hebben hun eigen catering, de bezoekers zijn merendeels individueel op pad, en de kunstwerken zijn klein, individueel en bijna onzichtbaar in de stad.
Als het leven dan in een vervreemdende film is veranderd, waarin een alternatieve werkelijkheid vlak onder de oppervlakte van het dagelijks leven verborgen ligt, is er geen beter decor denkbaar dan Den Bosch en geen beter scenario dan dat wat is geschreven door de mensen van Festival Boulevard.
Ga het meemaken, bijna stiekem. Je gaat dit nooit meer vergeten.