Wat een waardevolle bijdrage aan de discussie over het cultuurbestel hebben Jeroen Bartelse en Paul Adriaanse geleverd! (Cultuurpers 26 juni 2025). Vooral door een helder onderscheid te maken tussen de functies van de instellingen, criteria die je daarvoor nodig hebt en de verdelingsmethoden die je gebruikt. En in die methoden dan weten te differentiëren.
Ik pleit al langer voor méér variatie in de verdelingssystematiek – en daar ben ik natuurlijk bepaald niet de enige in – en met name voor gebruikmaking van visitaties, zelfevaluaties en monitoring. (Zie bijvoorbeeld: Erik Akkermans en Sanne Scholten, Thorbecke en/of De Haas van Utrecht; twaalf adviezen over adviezen en kunst, Amersfoort 2008,). Ook in mijn binnenkort te verschijnen publicatie ‘In Perspectief’ doe ik dat. Maar juist de precisie van wetenschappers waarmee Bartelse en Adriaanse het systeem analyseren biedt veel helderheid. Die geeft de discussie hopelijk een duw om de grote stap voorwaarts te kunnen zetten.
De auteurs tonen de hoeveelheden geld die met de huidige gang van zaken zijn gemoeid. Daar slaan we natuurlijk allemaal, al dan niet steil, van achterover. Voor een juister beeld zou je dan eigenlijk ook de kwantitatieve ontwikkeling daarnaast moeten tonen: elke vier jaar méér aanvragers, En een geldstroom die daar niet bepaald in meegroeit. De ‘oud voor nieuw’ discussie wordt steeds onrechtvaardiger: op zichzelf waardevol oud kan zich geen kortstondige dip meer veroorloven: voor je het weet vlieg je eruit. Veelbelovend nieuw maakt weinig kans in het systeem te komen. Zoals jonge woningzoekenden op de woningmarkt die slechts de status van starters hebben.
Twee opmerkingen zou ik nog met een paperclip aan dit ABCtje (Adriaanse Bartelse Cultuurstelsel) willen hechten. Ik schreef erover in mijn nabeschouwing van ‘In Perspectief.”
1. Varieer de subsidieperiodes.
Tot nu toe ging de discussie vooral over 4 of 8 jaar als duur voor het subsidiestelsel. Maar juist als je methodes varieert kun je ook veel meer variatie in tijd aanbrengen. Als een voor drie jaar gesubsidieerd dansgezelschap het niet blijkt waar te maken stopt de subsidie en is er op dat moment een vacature, in eerste instantie opnieuw voor dans, maar wellicht voor beeldende kunst als daar de druk op het systeem hoger is. Voor infrastructurele instellingen bestaan wel afgebakende checkmomenten, maar bij slecht functioneren verdwijnt eerder de leiding dan het instituut. De subsidietermijn is bij wijze van spreken onbeperkt. Wat je verliest is de integrale afweging van het totale aanbod, maar hoe realistisch is die eigenlijk nog en vooral: hoe nodig is het om deze aan dat ene moment in die vier jaar te koppelen? Ontkoppel dit en voor alle betrokkenen verdwijnt er veel bestuurlijk drukte op een en hetzelfde moment.
2. Kijk uit voor bestuurlijke drukte.
In ”In Perspectief” betwijfel ik of we voor de grote bestel wijziging moeten gaan. “Grote stelselwijzigingen leiden tot grote, deels onvoorziene, nieuwe problemen. De drievoudige decentralisatie (jeugdzorg, thuiszorg en Participatiewet) van Rutte II (2012) is een goed voorbeeld. Grote bestuurlijke drukte, enorme discussie- en inspraak processen, langdurige en dure transities; de kern van de zaak rolt intussen van tafel.
Ik geloof sterker in organische processen, in stap voor stap op weg gaan, dingen uitproberen, pilots opzetten, mits je duidelijk de richting weet die je uit wilt. Haal bijvoorbeeld eerst de instellingen ‘too big to fail’ uit het systeem en breng eens wat variatie aan in subsidieperiodes. En zo stap voor stap verder. Kijk waar je praktisch aan de gang kan. Voor (nog) meer samenwerking tussen de fondsen, bijvoorbeeld , heb je geen directe fusie nodig.
Tenslotte Een stelselwijzing biedt geen garantie voor een intensere relatie tussen kunst en samenleving, tussen kunsten en politiek. Daar moet ander huiswerk voor worden gemaakt. Dat kan het belang van stelselwijzing nog wat relativeren. En ook voor die betere relatie bieden Bartelse en Adriaanse trouwens hulp: met hun burgerinitiatieven (of burgerberaden?)