In de serie In Perspectief kijkt Erik Akkermans terug en vooruit naar ontwikkelingen in cultuurbeleid en -praktijk. Vandaag: mediakunst.
Aan het Haagse Spui
Het waren pittige onderhandelingen. De strijd om de meterkast stond daar symbool voor. De voorzitter van het Haags Filmhuis, een voormalig wethouder, ging er hard tegenaan. En het bestuur van het World Wide Video Centre & Festival leverde van een zo mooi begonnen droom steeds meer in. Die droom moest landen in een door Herman Hertzberger ontworpen complex aan het Spui waarin een nieuw theater en een – uniek voor Nederland en misschien wel voor Europa1 – speciaal gebouw voor mediakunst. Dat gebouw kreeg aan de voorzijde een raam van zeven bij zeven meter waarop videokunst kon worden geprogrammeerd, zichtbaar vanaf de tramhalte en vanaf het muziek en danstheater aan de overzijde (thans Amare).
Halverwege de bouw werd het de gemeente echter duidelijk dat intussen het Filmhuis aan de Denneweg failliet dreigde te gaan en de huur niet meer kon opbrengen. Wethouder Ans van den Berg besloot dat het Filmhuis dan maar moest gaan inhuizen op de nieuwe locatie van World Wide Video. Dat leidde tot moeizame onderhandelingen over een gedwongen samenwoning. Zoiets overkomt culturele instellingen wel vaker en ik heb er de metafoor van de meterkast nog wel eens bij van stal gehaald.2
Kijkhuis
World Wide Video ontstond rond 1980 onder de naam Kijkhuis, aan het Noordeinde in Den Haag, als initiatief van Tom van Vliet en enkele vrienden om videokunst en vaste plek te geven. Het Kijkhuis zette al snel het internationaal World Wide Video Festival op, met een groot aantal makers uit alle delen van de wereld, sommigen bekend, de meesten toen nog onbekend. In de editie van 1989 was er bijvoorbeeld werk van Tony Ousler, Robert Wilson, Nam June Paik, David Byrne en de Nederlander Frits Maats. In de editie van 1992 bijvoorbeeld Laurie Anderson en Bill Viola.
De legendarische Jan Kassies was voorzitter van het Kijkhuis en vereerde mij met het verzoek hem op te volgen. Ik wist niet zo veel van videokunst. Wel had ik een paar jaar daarvoor samen met Cas Smithuysen voor de Federatie van Kunstenaarsverenigingen een avond georganiseerd over “kunst op de buis”: kunst op de televisie en ‘televisie’ in de kunst. Met interessante sprekers, zoals columnist en voormalig VPRO-directeur Jan Blokker, en Peter Struycken, waarschijnlijk de eerste beeldende kunstenaar in Nederland die zich ook aan computerkunst waagde. En er was de oervader van de Nederlandse videokunst, de helaas te snel vergeten Livinus van de Bunt met zijn zoon Jeep.
Over videokunst deden veel mensen, ook in de kunstwereld zelf, lange tijd smalend: het was een hype. ‘Kunst met een stekker’ zou heel snel weer voorbij zijn. Ik kon me dat echter niet voorstellen; deze kunst moest een toekomst hebben, was misschien wel de toekomst. Toegegeven, om de techniek te veroveren moesten de kunstenaars zich soms meer met ‘de stekker’ dan met artistieke inhoud bezighouden, maar dat was juist hetgeen voorbij zou gaan. Bij de Culturele Raad Zuid-Holland deden we experimenten met kunst op de kabel waardoor videokunst ineens in veel gewone huiskamers binnenkwam en organiseerden we ‘Nederland Vier’, een ongebruikelijk expositie met installaties in het Prinsenhof Delft.
Mediakunst toonde zich een veelkoppig fenomeen dat met veel andere disciplines kon vrijen: met literatuur, beeldende kunst, dans, film, fotografie en toneel. Zelfs met architectuur zoals begin jaren ‘90 in Groningen te zien was op de manifestatie “What a wonderfull World”. Het video-bushokje van Rem Koolhaas en het glazen paviljoen van de Amerikaanse architect Bernard Tschumi zijn er de nog zichtbare herinneringen aan3.
Eind van het festival
Tom van Vliet maakte zijn festivals van jaar tot jaar aantrekkelijker voor een groeiende groep internationale kunstenaars en kenners. Het festival breidde zich over meer locaties uit en vond steeds meer de samenwerking met buitenlandse collega-instellingen. Internationale pers was vaste gast. Irma Boom ontwierp door de jaren heen een prachtige reeks catalogi. Maar binnen het overzichtelijke wereldje van de vaderlandse mediakunst lukte het niet om tot allianties te komen of tot warme goodwill, ook niet bij de Gemeente Den Haag en de toenmalige Raad voor de Kunst. En was met collega-instellingen wederzijds kinnesinne, zoals je wel vaker ziet binnen net beginnende en/ of marginale kunstvormen die om aandacht en subsidies bedelen, als biggetjes om de moedermelk.
Het viel Van Vliet zwaar om af te komen van het imago van moeilijke, ontoegankelijke kunst en om de kritiek van de Raad voor de Kunst met nieuw beleid te pareren. Uiteindelijk vertrokken festival en kantoor uit Den Haag – tot vreugde van het Filmhuis dat de ruimte kon benutten- en kwamen er nog een paar mooie festivaledities in Amsterdam, in het Stedelijk Museum, Melkweg, de Terminal aan het IJ. Toen maakte een wederom negatief advies van de Raad voor de Kunst er een definitief einde aan. Tom van Vliet is sindsdien een veelgevraagd curator van exposities en manifestaties, in Spanje, Brazilië tot aan China toe.
Direct voorhanden en ongrijpbaar
Inmiddels is mediakunst vanzelfsprekend. Met af en toe een discussie – zoals ook bij fotografie of keramiek – over de vraag of het hier om het medium gaat of om de kunst. Staat keramiek als kunstvorm op zichzelf en doet het er juist toe dat het kunstwerk van klei is gemaakt? Of zijn materiaal en techniek volstrekt ondergeschikt aan het artistieke verhaal?
Het is beide. Er zijn kunstenaars die zich volledig op dat ene medium toeleggen en nooit vreemdgaan. En er zijn er die hun verhaal willen vertellen, met welke middelen dan ook. Zie Wim T. Schippers of Grayson Perry.
Mediakunst, het veelkoppige fenomeen uit de beginperiode, is nog meer veelvormig geworden. De digitalisering maakte de camera en stand alone-computer veel minder belangrijk. Fysieke ruimtes doen er minder toe. Social media en NFT’s4 maken de kunst voor veel meer mensen zichtbaar, maar tegelijkertijd in zekere zin ook juist ongrijpbaarder.
Gevestigde vormen van mediakunst zijn juist meer dienstbaar geworden: toepassingen in toneel, in de dans, in commerciële uitingen. De veelvoudigheid en zekere ongrijpbaarheid van de actuele mediakunst roepen vragen op over presentatie en collectie.
Niet dat musea het hebben laten afweten. Het Stedelijk Museum Amsterdam koos al vroeg voor een eigen conservator, een speciale ruimte voor mediakunst, tentoonstellingen en samenwerking met World Wide Video. Ook andere musea, zoals De Pont Tilburg of Frans Hals Haarlem waren en zijn actief. Dat geldt zeker ook voor de fotomusea waaronder Museum Hilversum en in het bijzonder voor filminstituut Eye, dat bijvoorbeeld met ‘Eye on Art’ aandacht schenkt aan het raakvlak van film en andere kunsten. Ook Beeld en Geluid Hilversum laat belangstelling zien. Maar is het voldoende, zit er een lijn in dit alles?
Presenteren en beheren
Mij viel in Boekman, zomer 2022, de boekbespreking op van “Curating Digital Art” 5 geredigeerd door Annet Dekkers die over dit onderwerp al zeker tien jaar gesprekken voert met galeriehouders, museummensen en kunstenaars. De kunstvorm is dan niet altijd grijpbaar, maar ook de context is dat niet: hoe belangrijk is institutionele ruimte voor mediakunst die het voor zijn verschijning niet van instituties hoeft te hebben? Internet biedt toch ‘open space’? Internet is toch podium en zaal tegelijk, is toch werkplaats en galerie ineen?
In Nederland was Montevideo van tv-maker René Coelho de eerste echte galerie voor mediakunst. Naast galerie De Appel van Wies Smals dat zich op performances, maar ook op video-installaties richtte. Veel ontwikkelingen en naamsveranderingen later – via onder meer Time Based Art en Nederlands Instituut voor Mediakunst – is er nu LIMA6 dat mediakunst conserveert, distribueert en onderzoekt. Een van LIMA’s initiatieven is Medianet.nl waar samen met onder meer Stedelijk Museum en Frans Hals Museum een digitale collectie is gerealiseerd van vijftig jaar mediakunst in Nederland. Een ander initiatief is om met Wikimedia en de andere partners veel meer content over mediakunst op Wikipedia te krijgen.
Blijft de vraag of er behoefte is aan een fysiek instituut van mediakunst. Denk daarbij aan de discussie over een museum voor Nederlandse geschiedenis. Moet dat echt op één plek bij elkaar of kunnen we beter slim gebruik van internet maken zodat kennis en beelden voor alle Nederlanders in één klap beschikbaar zijn? Voor de mediakunst vormen genoemde musea toch al knooppunten in een zowel digitaal als fysiek netwerk. En er is Nxt.Museum in Amsterdam, een particulier initiatief dat als een kunsthal (wel exposities, geen collectie) kunstwerken laat zien die met moderne technologieën tot stand kwamen. Overigens geen plek voor ‘ouderwetse’ videokunst.
Ik voel wel iets voor een fysiek museum dat een brede presentatie geeft van actuele ontwikkelingen én van de geschiedenis van de Nederlandse mediakunst. Misschien hoeft dat niet in het gesubsidieerde kunstcircuit en mogen we hopen op het initiatief van weer een mecenas, zoals eerder Museum Voorlinden, Museum More of Museum No Hero tot stand kwamen.
Belangrijk is dat een museum voor ‘kunst met een stekker’ wel zijn eigen meterkast heeft.
1 Het befaamde ZKM/Center for Art and Media Karlsruhe ging in 1989 open, juist iets eerder dan de totstandkoming van het Spuicomplex.
2 Zoveel jaar later was ik als voorzitter van Dansmakers Amsterdam betrokken bij een door de Gemeente opgelegde poging om samen met andere instellingen tot één Danshuis te komen.
4 Non-fungible tokens, zie bijvoorbeeld https://www.nftcryptokunst.nl
5 Dekkers, A.(red.)(2021) Curating digital art: from presenting and collecting digital art to networked co-curation, Amsterdam