de sfeer
Het is 30 graden in Den Bosch. Mensen met koptelefoons op klappen voor iets dat wij, de voorbijgangers, niet zien. Bij een winkelcentrum rollen meisjes met maskers over de grond. Overal is reuring. Festival Boulevard is in volle gang en de hele stad lijkt mee te doen. De terrassen zijn vol en de stemming is opperbest. Ik baan mij een weg door de mensenmassa naar het Mariapaviljoen, de alternatieve ontmoetingsplek van etende gasten van de TRAMKADE, dat wegens asbest ontruimd is en waarvoor in allerijl noodlocaties moesten worden gezocht en gevonden.
het diner
Op een sfeervol terrasje voor het voormalige sanatorium schuif ik, samen met negen andere bezoekers, aan om te eten en kennis te maken met FC Bergman. Bart Hollanders en Thomas Verstraeten zijn namens het zeskoppig collectief de uitverkorenen (of de pineut) om tafelheer te zijn. We stellen ons onwennig aan elkaar voor. Maar het eten is goed, de witte wijn is koud en de heren acteurs aimabel.
De gasten zijn voornamelijk Bosschenaren die al eerder iets gezien hebben van het gezelschap. Na verkennende vragen als ‘hoe werkt een collectief’, ‘hoe worden jullie gesubsidieerd’ ‘waar halen jullie je inspiratie vandaan’, waaieren de gesprekken uiteen van het salaris van Hans Kesting tot de collectie van het museum in Schiedam. De Bergmannen ondergaan het gemoedelijk en blijven zelfs hangen voor het toetje. Een machine registreert de toon van ons gesprek en we ontvangen allemaal een kleurige momentopname van ons etentje.
Wij krijgen van de acteurs de ‘inside’ tip een beetje vooraan te gaan zitten. Dat nemen we allemaal heel serieus, want een uur later stormen we alle negen de bus uit bij de grote sport- en evenementenhal waar ‘Het Land Nod’ te zien is.
de voorstelling
Spelen in de Rubenszaal van Het Koninklijk Museum voor de Schone Kunsten in Antwerpen kon niet. De – in renovatie zijnde – zaal op ware grote nabouwen wel, inclusief houten lambriseringen, kroonlijsten en een replica van Rubens’ De Lansstreek (Christus aan het kruis). De hoge statige ruimte geeft de acteurs een aangenaam soort nietigheid die je in menig museum bij een groot(s) doek kan ervaren. Je realiseert je dat er dingen in deze wereld zijn die groter, tijdlozer en ongrijpbaarder zijn dan je als individueel persoon kunt bevatten.
FC Bergman trapt gelukkig niet in de valkuil een historisch correct en coherent verhaal te willen ophangen over de geschiedenis van deze beroemde Rubenszaal. Een serie poëtische en slapstickachtige scenes wisselt elkaar af. En het luid kletsende publiek (“oh kijk nou wat-ie doet met die ladder”) verstilt langzaam.
In een kabbelend tempo voltrekt zich een aantal ontmoetingen dat je eerder in een gekkenhuis dan een museum zou verwachten. De contradictie tussen de museumzaal, de werkelijke ruimte en de fantasievolle spelletjes en beelden die nergens heilig worden, geeft mij als toeschouwer de vrijheid mijn gedachten te laten dwalen. Als ik ooit weer in de echte Rubenszaal kom, zal ik een stiekem huppeltje niet nalaten.
De voorstelling is 14 en 15 augustus nog te zien op Festival Boulevard en daarna in Rotterdam en Groningen.