In de serie In Perspectief kijkt Erik Akkermans terug en vooruit naar ontwikkelingen in cultuurbeleid en -praktijk. Vandaag: wat is echt nodig voor cultuurspreiding?
In de Glazen Stad
In een van de grote ruimtes van het veilingcomplex In Naaldwijk repeteerde het Westlands Mannenkoor onder leiding van dirigent Piet Struijk. Het koor, bestaande uit meer dan honderd tuinders, chauffeurs, middenstanders en andere mannen uit het Westland, was nationaal beroemd. Vooral dankzij de door dit koor gezongen soundtrack bij de populaire televisieserie “De Glazen Stad” (uitgezonden door omroep TROS) verkochten in de jaren ’80 de platen van de Westlanders goed.
Op deze bewuste avond repeteerde het koor voor een volgend optreden. Het koor was de stemoefeningen al voorbij toen ik in de zaal ging zitten, als enige toehoorder.
Nog voor de pauze tikte Piet Struijk af. “Mannen”, zei hij met een stemgeluid dat je in zo’n geval ‘sonoor ‘moet noemen, “we hebben vanavond bezoek. Hier is mijnheer Akkermans. Hij is directeur van de Culturele Raad Zuid Holland en hij heeft ons iets te vertellen.”
Ik had mooi nieuws te melden. De jury voor de Culturele Prijs van Zuid Holland had besloten dat jaar de prijs aan het Westlands Mannenkoor toe te kennen vanwege hun uitstekende promotie van de koormuziek. “Mannen”, riep de dirigent, “wij gaan de heer Akkermans bedanken.” Ik nam weer plaats in de zaal, in mijn eentje omringd door de honderden lege stoelen. Het koor zong vanaf het podium, meerstemmig, uit volle borst en buitengewoon overtuigend, de ‘Finlandia’ van Sibelius. Ik ben nooit eerder en ook later nooit meer zo indrukwekkend toegezongen, daar in de grote veilingzaal, bijna rillend onder de vocale stortdouche.
Was dit vertrossing?
Toch zat ik er met dubbele gevoelens. Bij de Culturele Raad ondersteunden we het culturele leven In de provincie in brede zin. We adviseerden de gemeenten. We hielpen de koepels van koren, korpsen, het amateurtoneel en muziekensembles. We hielden een documentatiestelsel van beeldende kunstenaars in stand en ontwikkelden muziekeducatie. We sloten aan bij de vragen uit het veld, maar we wilden ook graag voorop lopen. We liepen harder voor actuele ontwikkeling en avant-garde dan voor hetgeen toch al wel populair was. De uitkomst van het juryberaad vonden we daarom maar matig. Het was de tijd dat de populaire omroep TROS bij de culturele elite het woord ‘vertrossing’ opriep. Populariteit was er alles. Vernieuwen en ontdekken was er niet aan de orde. Dit mannenkoor dat de vermaarde ‘Maastrichter Staar’ in bekendheid langzaam naar de kroon stak, bewoog zich onder de vleugels van de TROS. Moesten we dat nu aanmoedigen met de provinciale cultuurprijs? Sommigen van ons dachten er het hunne van. Maar de jury koos autonoom. En bovendien, we deden ons werk toch voor Iedereen in de provincie?
De mannen en Greetje
Ik hoopte het dilemma te kunnen oplossen. Bij de uitreiking van de Boy Edgar Prijs aan saxofonist Allan Laurillard wist ik het opeens. Het optreden van deze prijswinnaar met de improviserende tubaspeler Larry Fishkind en zangeres/stemkunstenaar Greetje Bijma was geweldig. Kon ik die twee topervaringen verbinden: deze provocerende jazz en de massale, goed gedirigeerde mannenzang?
Op de dag van de prijsuitreiking in een ditmaal geheel gevulde veilingzaal in Naaldwijk liet het Westlands Mannenkoor zich op zijn best horen. Maar ook stonden daar Laurillard, Fishkind en Bijma. Ik had het trio platen gegeven van het koor en hen gevraagd op die muziek te improviseren. Onwelwillende toehoorders hadden het kunnen opvatten als spotten met hun geliefde koor. Liefhebbers van jazz en geïmproviseerde muziek konden daarentegen hun hart ophalen. Ik was vooral blij met de koorleden die oprecht zeiden dat ze het niet mooi hadden gevonden, maar wel een heel interessante ervaring.
Het was een onvergetelijke middag, maar ik heb wel altijd twijfels gehouden. Had ik er goed aan gedaan de culturele missionaris uit te hangen?
Doen we het goede; doen we het goed?
Geen klassiek ballet zonder spagaat. Geen cultuurspreiding zonder twijfels. Doen we hier echt goed aan, doen we het goede en doen we dat dan goed? In een tijd dat genres nog veel meer, en heel stevig omheind, van elkaar gescheiden waren, toen iedereen meteen wist wat je met ‘Kunst met een K’ of ‘kunst met een k’ bedoelde en de TROS of André van Duin bakens voor de culturele polarisatie waren, had ik toch sterk het idee dat je zowel stamppot boerenkool als zeebaars op een bedje van asperges lekker moest kunnen vinden. Dat we hekken moesten weghalen, stijlen konden mengen, veel meer konden combineren. Maar hoe doe je dat zonder te forceren en je doelgroep voorbij te lopen?
Ik betwijfel of door de jaren heen in nota’s cultuurbeleid wel voldoende expliciet aandacht is gegeven aan de methodiek en de strategie van cultuurspreiding en -participatie. Ik bedoel niet de mooie en vrome beleidsopvattingen, maar bezinning op concrete handvatten, barrières en technieken. Dat mist meestal.
Het is ook nog maar de vraag of het mengen van genres, stijlen en culturen automatisch tot verbreding van het publiek leidt. Gaan bezoekers en kijkers na het zien van de fantastische nieuwjaarsconcerten van het Nederlands Blazers Ensemble voortaan in groten getale naar andere podia dan ze gewend waren om Syrische, Afghaanse of West Afrikaanse muziek te gaan beluisteren? Zijn bezoekers van de tentoonstelling Kunst uit het Marokkaanse Modernisme (2022) in het Cobra Museum daarna actief op zoek gegaan naar vergelijkbare exposities elders (voor zover ze er al zijn)? Gingen Marokkaanse bezoekers daarna vaker naar musea?
Podium Klassiek, breed gewaardeerd muziekprogramma op NPO 2, krijgt terechte lof toegezwaaid, ook in de Cultuurpers. Enthousiasmeert het programma de kijkers voldoende om hen ook echt het huis uit te laten komen? In de uitzending waarin het programma zijn tienjarig bestaan vierde kwamen, zoals Wijbrand Schaap in de Cultuurpers memoreert, mooie programma’s voorbij die aan Podium Klassiek voorafgingen. ‘Jonge Mensen op weg naar het concertpodium’, het ‘Kunstmaandorkest’ van Anton Kersjes, ‘Han Reiziger in Muziek’. Spraakmakend en informatief. Ook op het gebied van beeldende kunst (Pierre Jansen!) en literatuur (Groenteman, Adriaan van Dis, Wim Brands, Wilfred de Jong) zijn er voorbeelden.
De appels en de peren
Maar als je de fruitschaal bekijkt zie je dat het om appels en peren en ook nog wel andere vruchten gaat. Publiek interesseren voor andere genres (klassiek liefhebbers voor jazz; popliefhebbers voor wereldmuziek; aanhangers van oude meesters voor Jennifer Tee) is weer wat anders dan nieuw publiek bereiken voor welke kunstvorm dan ook. En interculturaliteit nog weer een ander lade in het cultuurspreidingskastje. De Biënnale van Venetië heeft de laatste jaren veel ruimte gecreëerd voor niet-westerse kunst en dat zal ook vast langzamerhand in onze musea en galeries zijn effect krijgen. Maar nieuw publiek genereren?
Het helpt dat de duale wereld van Kunst met een grote K en die van cultuur met een kleine c In de voorbije decennia min of meer is verdwenen. We weten dat meer mensen omnivoor zijn geworden. Ze kunnen het levenslied (van Johnnie Jordaan via André Hazes, tot Sophie Straat) combineren met de negende van Bruckner. De ooit versmade André van Duin is inmiddels nationaal in alle breedte aanbeden. De nu in ongenade geraakte Ali B was niet alleen een knuffel-Marokkaan, maar ook een knuffel-rapper. Zo is er beweging ontstaan in het cultureel aanbod en de cultuurconsumptie.
Ik herinner me dat we eind jaren ‘70 in Carré naar een concert van Angelo Branduardi gingen. We keken om ons heen en we zagen niemand die we kenden. Het publiek bestond helemaal niet uit ‘ons soort mensen’. (Meer AVROTROS dan VPRO om het maar zo te zeggen) We beschouwden die avond als een bijzondere, positieve ervaring. Kennelijk waren we uit onze eigen bubbel per ongeluk in die van anderen beland.
Er zijn nog steeds bubbels, maar het zijn er minder en ze zijn meer poreus.
De Museumnachten, de jongerenconcerten in het Concertgebouw, de steeds bredere programmering aldaar, de agenda van Podium Mozaïek, de samenwerking van Ted Brandsen, artistiek leider van het Nationaal Ballet met Marco Gerris en zijn ISH Dance Collective, de ruimte voor operettefanaat Steef de Jong bij de Nederlandse Opera. Voorbeelden genoeg van crossovers, nieuwe toegankelijkheid, interdisciplinaire samenwerking, cross-cultureel aanbod. Maar het is niet genoeg om een breed Nederlands publiek als vanzelf naar de kunst te mobiliseren.
De Kamervoorzitter leest voor
De bodem is ook wel erg schraal. In de politiek is cultuurbeleid te afhankelijk van die ene bewindspersoon of bestuurder die er vol voor gaat. De meeste politici stralen geen culturele belangstelling uit. Pijnlijk dat we nu een Kamervoorzitter hebben die daadwerkelijk dagelijks een Nederlands gedicht voorleest, maar zich eerder heeft laten kennen als iemand die de (gesubsidieerde) kunstenaars naar beneden trapt.
Een kabinet dat de BTW op cultuur had willen verhogen en dat op de NPO zodanig bezuinigt dat ruimte voor culturele programmering nog moeizamer wordt gevonden. Dreigende bezuinigingen op het gemeentefonds. En in januari 2025 werd als groot nieuws gebracht wat we echt al wisten: muziekscholen en centra voor de kunsten verdwijnen; conservatoria kunnen nu te weinig kwaliteit ontdekken onder de Nederlandse jongeren die auditie doen.
Beleidswerk is ambachtswerk
En dan is er nog het handwerk van beleid maken. Best moeilijk om de fraaie volzinnen over cultuurspreiding, diversiteit, toegankelijkheid et cetera te laten landen in zo concreet mogelijke impulsen of criteria. Zeker weten: niemand hoeft tegen zijn zin met geweld gedwongen het museum, het theater of de concertzaal in.
Maar er is een te groot potentieel publiek dat niet in beweging komt. Misschien uit luiheid en dat mag; die mensen laten we thuis. Soms uit praktische overwegingen: de afstand en het openbaar vervoer. Daar valt iets op te verzinnen. Soms uit angst om ’s avonds nog naar buiten te gaan. Of omdat mensen in de avond moeten werken.
Voor die twee laatste categorieën hebben we bij de Culturele Raad Zuid Holland destijds met het experiment ‘Theater Overdag’ geprobeerd een alternatief te ontwikkelen. Maar het lukt vooral niet omdat het het aanbod en het podium als ‘niet voor ons soort mensen’ voelt. Dat vraagt alternatieve podia, maar ook heel persoonlijke en vooral aanstekelijke marketing. Bij ‘Theater Overdag’ stonden promotieteams op de markt om voorstellingen enthousiast te slijten en het gesprek aan te gaan.
Ophouden met schuren
We moeten in de volgende kunstenplanperiode concreter worden. Geen zinnen meer over ‘kunst die mag schuren.’ De mensen die naar ‘kunst die mag schuren gaan’ zijn de mensen die toch al met plezier tegen de schuurders aanschurken. Niet te veel zinnen over ‘kunst die verrast’. ‘Kunst die verrast’ treft dikwijls alleen doel bij mensen die van verrassingen houden. Weinig zinnen met het woord ‘verbinding’ maar vooral: show, don’t tell.
Misschien, bedenk ik nu, hadden we destijds het Westlands Mannenkoor in het BIM-huis moeten laten optreden. Dat zou pas hebben kunnen schuren.