Vanavond (donderdag 18 december) beleeft het tweede seizoen van tv-programma ‘Maestro’ zijn finale. Bekende Nederlanders als schlagerzanger Frans Duijts en presentatrice Sylvana Simons proberen onder begeleiding een symfonieorkest te dirigeren. Ze worden gejureerd door dirigent Otto Tausk, violiste Isabelle van Keulen en contrabassist Dominic Seldis. Briefschrijvers en columnisten buitelen over elkaar in het veroordelen van het programma. ‘Maestro’ zou een knieval zijn voor de commercie en het ingewikkelde dirigentenvak neerzetten als ‘doen we even’. Daarmee doen de schrijvers niet alleen het programma onrecht, maar ook de muziek en de musici van Nederland.
1. Niet de mens achter de muziek, maar de muziek in de mens
‘Schoenmaker, hou je bij je leest’. Dat is de tendens van een column van Jan Kuitenbrouwer in NRC en daar lijkt hij wel een punt te hebben. Waarom moet een quizpresentator of lingerieontwerpster zo nodig een orkest dirigeren? Volgens hem verlagen het Balletorkest en de juryleden zich door eraan mee te werken. Ze moeten wel, volgens Kuitenbrouwer, in deze tijden van bezuinigingen is nee zeggen tegen een commercieel aanbod zelfmoord.
Maar zijn zij wel de ’troetelmusici’ waar Kuitenbrouwer ze voor aanziet? Ik denk dat zij als ambassadeurs een enorme passie hebben om hun kindje bij een groter publiek onder de aandacht te brengen. Isabelle van Keulen is niet voor niets ook het gezicht van Aangenaam Klassiek, Dominic Seldis deelde zijn liefde voor het symfonieorkest ook al in de tv-serie ‘Bloed, zweet en snaren’. Die serie, over het Concertgebouworkest, liet vooral de mens achter de muziek zien. En zeker, het is prettig om gezichten in een orkest te gaan herkennen. Het voegt iets toe aan het ‘smoel’ van de muziek en geeft een gevoel van betrokkenheid bij het orkest.
Maar ‘Maestro’ gaat over de muziek in de mens: ook BN’ers die aanvankelijk sceptisch tegenover klassiek stonden, ontdekken hun muzikaliteit en raken begeistert – dat bewijst Carlo Boszhard, die klassieke muziek saai dacht te vinden maar zeer gedreven en overtuigend in de huid van Moessorgski’s Gnomus kroop.
2. Klassieke muziek is niet moeilijk
En daarmee komen we bij het belang van de eerste kennismaking met klassieke muziek. Anna Enquist uit in Trouw haar ongerustheid over het moderne verlangen naar makkelijke, snelle oplossingen en ervaringen. In de muziek, in de psychotherapie en in de literatuur. En dat terwijl de “moeilijke” klassieke muziek alleen te waarderen zou zijn door hem te begrijpen, via gedegen muziekonderwijs op school en thuis zelf studeren op een instrument. Als er al iets op tv moet, dan graag samen met een dirigent partituren uitvogelen.
Nonsens! Die benadering reduceert klassieke muziek tot techniek of een wetenschappelijk studieobject. Klassieke muziek is niet alleen voor een opperkaste van ingewijden, klassieke muziek is helemaal niet moeilijk. Een deel van de liefhebbers laat zich ontroeren zonder verdere kennis. En wie die kennis wel zoekt, kan als kind Schuberts Unvollendete eerst leren kennen als mooi melodietje. Later ontdekt hij dan de ritmische en harmonische structuren, doorziet hij de opbouw van instrumenten en plaatst hij het stuk in het kader van het werk van componist en tijd.
Die ontdekkingsreis kun je ook op latere leeftijd maken. Als daar tv-programma’s als ‘Maestro’, ‘De Tiende van Tijl’ of ‘Matthäus Masterclass’ voor nodig zijn, dan zijn die programma’s nuttig. Of je naar klassieke muziek luistert, hangt niet zoals vroeger af van geld en klasse, maar van de vraag of je ermee in aanraking komt. Veel te veel mensen beginnen er niet aan uit angst dat die te moeilijk zou zijn. Als liefhebbers dat imago bevestigen houden ze klassiek gereserveerd voor een zeer beperkte, snel vergrijzende groep. Een kortzichtige stellingname.
3. Dirigeren is wél moeilijk
In haar gevoel van onbehagen over oppervlakkigheid vreest Enquist ook dat het vak van dirigent wordt neergezet als een kunstje dat in een paar weken te leren is, terwijl de ware dirigent decennia studeert en zich eindeloze muzikale vaardigheden eigen maakt. Maar als ‘Maestro’ iets duidelijk maakt, is het dat dirigeren hondsmoeilijk is. Dat er grote uitdagingen zitten in het dirigeren van orkesten, maar ook solisten, koren en begeleidingsbands – al viel de aflevering waarin men Aretha Franklin ging dirigeren voor mij een beetje buiten het kader.
‘Maestro’ laat zien dat het niet alleen die jaren van technische training vergt, maar ook een enorme muzikaliteit. Een Boszhard, die zich door de eerste twee afleveringen heenbluft, valt snel door de mand en begint pas te groeien als hij de moeite gaat nemen zich techniek eigen te maken en te oefenen. Oscar Hammerstein houdt veel van klassieke muziek, maar slaagt er niet in zijn muzikale idee over te dragen op het orkest. En uiteindelijk draait het om die twee dingen: muzikaliteit en overtuigingskracht. Die kun je niet aanleren, alleen ontwikkelen.
Spike of Marlies Dekkers zijn niet in zes weken dirigent geworden. Zonder coaching en hulp van het orkest kunnen ze nog weinig. Maar ze blijken wel te beschikken over een behoorlijk muzikaal gevoel en vermogen om te leren. Waren ze 12, je zou ze naar het conservatorium sturen. En zou het niet mooi zijn als een 12-jarige fan van Di-rect, die via ‘Maestro’ voor het eerst klassieke muziek hoort, over tien jaar voor het Residentie Orkest staat?
Ik kijk uit naar de finale.