De brief van minister Jet Bussemaker zal de tongen nog lang in beroering houden. Er zitten hier en daar flinke gaten tussen het advies van de Raad voor Cultuur en de brief van de minister. Ook op het terrein van film en media. Een opsomming van verschillen.
Bussemaker constateert dat de filmsector flink in beweging is. Mediagebruik verandert door de snelle opkomst van smartphones, tablets en snel internet. Ook de mediamarkt is sterk aan het veranderen. Zo is de scheiding tussen film en televisie aan het vervagen, evenals die tussen publieksfilm en de kunstzinnige film. Het omroepbestel staat op de schop. Er gebeurt inderdaad nogal wat. Ook in de financiering van film. De minister is positief over het cash rebate systeem waarmee buitenlandse inversteerders een deel van hun geld terug kunnen krijgen. Hierdoor worden er meer internationale coproducties gemaakt zoals die van Peter Greenaway en Mike van Diem.
En ze onderschrijft de zorgen van de raad over de positie van de artistieke film. Haar oplossing vooralsnog is het Filmfonds samen met bioscopen en filmhuizen onderzoek te laten doen naar het versterken van de vertoning van de artistieke film. Dat klinkt vrijblijvend, in ieder geval in financieel opzicht.
Het advies van de raad pleit voor meer ruimte voor de artistieke film, omdat dat is waar Nederland internationaal aanzien mee scoort. Gooische Vrouwen 2 is leuk voor de binnenlandse markt, maar een Oscarnominatie zal het niet opleveren. De Nederlandse artistieke film doet het echter goed in het internationale festivalcircuit. Helaas vertaalt zich dat niet altijd in hoge bezoekcijfers hier in Nederland of buiten het festivalcircuit. Want festivalbezoekers tellen niet mee voor de bezoekersaantallen in de bioscoop. Zo kan het dat een festivalhit in Rotterdam na een paar weken al weer uit roulatie is. De raad bepleit om succes anders te formuleren: niet aan de hand van bezoekersaantallen, maar aan de hand van kwaliteit.
De minister vindt dat de distributieketen (bioscoopexploitanten en filmdistributeurs) nou maar eens moet bijdragen aan de Nederlandse publieksfilm. Het huidige stelsel van afspraken stamt uit de jaren ’90. Tijd voor een herziening, want schrijft ze: “Na verscheidene investeringen van de overheid om het Nederlandse filmklimaat te verbeteren, dient de keten nu ook verantwoordelijkheid te nemen en hun bijdrage aan de productie van de publieksfilm te vergroten.” Nieuwe afspraken worden in goed overleg gemaakt. We gaan het binnenkort zien.
De raad constateert dat jeugd- en animatiefilm gebieden zijn waarop Nederland uitblinkt. Wat spijtig is het dan ook dat het Nederlands Instituut voor Animatiefilm, de postacademische opleiding, geen subsidie meer ontvangt. De andere postacademische opleiding, het Binger Filmlab, krijgt eveneens geen subsidie meer. Het is problematisch hoe aan de ene kant wordt gehamerd op talentontwikkeling, maar aan de andere kant twee uitgekiende mogelijkheden in de vorm van postacademisch onderwijs, geen geld meer krijgen. Positief is dat Bussemaker meldt dat de NPO van plan is om talentontwikkeling te financieren. De NPO gaat dat doen op de manier die nu, tot de opheffing in 2017, door het Mediafonds wordt gevolgd. Onafhankelijk daarvan zegt ze 8 ton toe aan het Filmfonds voor talentontwikkeling.
De roep om kwaliteit is bij zowel de minister als de raad duidelijk en wordt steeds herhaald. Hoe kwaliteit gemeten moet worden is dan nog wel een punt. Want gaat het om de billen in de stoelen of om de artistieke erkenning op festivals en van kenners? Die invulling verschilt. Je zou bijna denken dat er meer geld naartoe moet. Het is afwachten wat het resultaat wordt.