In de Volkskrant van 8 mei 2017 laat Sarah Sluimer zich gaan. De opiniemaakster (voor onder meer Volkskrant en De Correspondent) was voorheen theatermaker en vraagt zich nu hardop af waarom ze een beetje klaar is met het theater. Want dat schrijft ze feitelijk op. Ik citeer: ‘Ik ademde theater. Ik vrat voorstellingen en was ervan overtuigd dat wat daar, in die zaaltjes gebeurde van groot belang was voor de ziel van het volk. Zonder kunst geen leven. Maar toen ik na verloop van tijd andere dingen ging doen, zag ik pas wat een microkosmos de theaterwereld feitelijk is. Een regelmatig theaterbezoek komt in het merendeel van mijn vrienden niet op: het wordt ervaren als een bijzonder uitstapje. En als vermoeiend ook wel, een kunstvorm die niet ter ontspanning dient, maar waar de toeschouwer hard voor moet werken.’
Sarah’s afhaken is herkenbaar. Sinds ik niet meer dagelijks beroepsmatig in het theater zit is mij hetzelfde opgevallen als Sarah, en erger nog. Discussies op sociale media over dat theater (want laten we wel wezen: dit gaat vooral over theater) spelen zich werkelijk nooit af tussen ‘makers’ en ‘publiek’, maar tussen ‘makers’ en ‘makers’. Nu zou je dat kunnen wijten aan het feit dat mijn timelines uit louter ‘makers’ bestaan, maar dat is niet zo. Hoe massaler het medium, hoe minder het theater in dat medium een rol speelt, ook als daar geen redactie achter zit.
Wiens schuld is het nou helemaal?
Ook ik heb me zeer regelmatig afgevraagd aan wie het nou zou kunnen liggen, dat marginaliseren van de theaterkunst. Ik heb natuurlijk de schuld gelegd bij de subsidiegevers, maar zeker ook bij de gemeenten die coute que coute een prestigeobject in hun dorp willen hebben. Zo’n prestigeproject is dan meestal een theater. Of liever gezegd een theater/bibliotheek/sporthal/bejaardenfitness/bingo- en gemeentezaal die dan een rare lokale naam krijgt. Er zijn er daar niet alleen teveel van, ze hebben ook nog eens allemaal te weinig geld, staan te leeg en missen daardoor lokaal draagvlak.
Wat Sarah Sluimer nu echter doet, gaat een stapje verder: zij klaagt het publiek aan. Het publiek dat de weg naar het theater niet meer wíl vinden. Het publiek dat liever voor Netflix of voetbal kiest: ‘U die niet weet wat u mist. U die smalend over het Nederlandse theater doet, waarmee over de grenzen zoveel succes wordt geboekt. U die geen zin heeft om iets aan te gaan, u te laten overspoelen door iets wat u misschien wat ongemak oplevert, maar waar u zoveel plezier en levenskennis uit kunt halen.’
Wantrouwen
Dit is natuurlijk het ultieme zwaktebod. Een zwaktebod dat zijn wortels vindt in het diepe wantrouwen jegens het publiek dat op veel kunstopleidingen nog steeds wordt onderwezen. Je dient namelijk als kunstenaar in opleiding je eigen ding te ontwikkelen, en iedere knieval voor het publiek te mijden. Alsof je bekommeren om je kijkers of luisteraars niet vast onderdeel vormt van iedere communicatie. Maar laat ik zelfs dat even terzijde laten. Want ‘rekening houden met je publiek’ hoeft dus op geen enkele manier ten koste te gaan van de inhoud die je wilt overbrengen. Je hoeft alleen maar te begrijpen waar het publiek eigenlijk voor komt.
En het publiek komt dan misschien wel eens voor ‘plat’ entertainment, maar het publiek komt vooral voor de live gebeurtenis die het samenzijn met de mensen op het podium is. In het theater komt het publiek dus echt in de eerste plaats voor de acteurs. Niet voor het programmaboekje, niet voor de naam van het gezelschap, niet voor de stevige maatschappelijke boodschap, niet voor dat verhaal dat lijkt op je eigen scheiding, maar voor de acteurs. De mensen op dat podium. Mensen die ze kennen van internet. Van tv. Uit een blad. Van een blog, Van een eerdere voorstelling waarin die mens hen aan het lachen maakte.
Antiroem
Logisch, zult u met Sarah Sluimer zeggen. Maar dat is dus niet logisch. In het Nederlandse theater is – mede dankzij de opkomst van de collectieven in de laatste decennia – een anti-roem cultus ontstaan. Ik noem dat bescheidenheidsextremisme. Het gaat niet om mij, zeggen de acteurs in koor, maar om wat wij met zijn allen betekenen. Te zeggen hebben. Maar de toeschouwer zal dat in veel gevallen worst wezen. De toeschouwer wil geen anonieme massa (ook al ben je met drie) op het toneel zien, maar acteurs. Mensen met wie ze voor die ene avond een innige relatie aan kunnen gaan. Het verhaal, de boodschap, het decor: vehikels, geen doel.
Van Shakespeare tot Molière, van de eerste schouwburgen in de 17e eeuw tot Ko van Dijk, Jeroen Willems, Mary Dresselhuys, Hans Croiset en Halina Reijn: de acteur is het enige dat telt op het toneel, en jullie, theatermakers, regisseurs, collega’s, dramaturgen en journalisten hebben dat te vuur en te zwaard bestreden. Want daar is het maaiveld van de collectieve boodschap, het postdramatische theater of wat voor ander verhullend begrip jullie daarvoor hebben bedacht.
Geen wonder dat het publiek wegblijft.
Bekijk de selectie van het Theaterfestival van dit jaar eens met die kennis. En snap opeens waarom het helemaal niet raar is dat een soloartiest als Wende Snijders daarin opduikt.