Een van de meer interessante maar ook steeds weer onderbelichte conclusies van de Kunstraad is dat Amsterdam in verhouding tot de andere drie grote steden het minste uitgeeft aan Kunst & Cultuur. Hij vraagt om 25% verhoging van het budget de komende bestuursperiode. Dat is mede om de schaalsprong van een reguliere stad naar een metropool waar te kunnen maken op dit terrein. Daarbij wordt uitgegaan van een Metropool met meerdere culturele centra, ook om zo de drukte in de binnenstad te verminderen.
Extra investeren
Belangrijk is dat de Kunstraad benadrukt dat de Metropool Amsterdam niet hetzelfde is als de Metropool Regio Amsterdam, het bestuurlijke gedrocht waarin 33 gemeenten, 2 provincies en een vervoersregio samenwerken. Daar zou, zo stelt men terecht, niets goeds voor de Kunst & Cultuur uit komen. Ze stelt vervolgens dat de Gemeente het herstel van budgetten van het Rijk moet volgen. Dit is een pijnlijke daar Amsterdam haar bezuiniging van 2010 al in 2014 volledig heeft teruggedraaid, hoewel niet met een indexering en dat het Rijk pas oplopend vanaf 2018 en maar zeer beperkt de bezuinigingen van 2011 terugdraait. Dus niet de Gemeente maar het Rijk moet hier de enigszins bestraffende worden krijgen. Dat maakt de boodschap trouwens niet minder belangrijk. Amsterdam moet met de aankomende schaalsprong extra investeren in de cultuur van en voor de stad.
Fair Practice
Allereerst invoering van de Fair Practice Code voor makers. Op zich is het terecht dat aandacht komt voor de slechte financiële positie van makers. Het probleem is echter veel te complex om alleen maar op te lossen door een code voor de instellingen in te stellen. De gedachte is dat instellingen makers beter moeten betalen, langs de lijn de CAO of Richtlijn van de specifieke sector. Nadeel is wel dat de budgetten daarvoor bij de instellingen ontbreken en dat ook binnen de instellingen langzaamaan iedereen op een houtje bijt.
Daarbij komt dat het probleem voor de verschillende makers ook nog eens verschillend ligt. De podiumkunsten werken veelal met ‘partages’ of soms nog ‘uitkopen’. In de beeldende kunst is ‘hanggeld’ gebruikelijk. Tenminste, als je geluk hebt en niet wordt gezegd dat het goed is voor je carrière als je je werk (gratis) beschikbaar stelt voor een tentoonstelling. Schuldige partij is hier eveneens de Rijksoverheid, die jarenlang eigenlijk verantwoordelijk was voor de makers waar de gemeente verantwoordelijk was voor de gebouwen.
Onterecht
Met de bezuinigingen van 2011 heeft het Rijk feitelijk een deel van die taak (onterecht) overgedragen aan de gemeenten, die nu met de last zitten. En dan heb ik het nog niet eens over het opheffen van de productiehuisfunctie door het Rijk in 2008. Het zou dan ook een route bergafwaarts zijn als daadwerkelijk instellingen worden gedwongen om maar minder dagen open te zijn. Of minder voorstellingen of exposities te organiseren, zoals de Kunstraad onder andere suggereert, om de Fair Practice Code te kunnen bekostigen.
Zeker als het risico bestaat dat dit in het vervolg weer wordt afgestraft, want ‘men doet toch minder’. Het werkelijk op acceptabel niveau waarderen van werkenden (niet alleen makers) in de cultuursector kost veel meer dan de nu door de Kunstraad voorgestelde budgetverhoging van 25%, hoe goed die ook klinkt. Dit gaat om reparatie van jarenlang structurele onderbetaling.
Uit het hart gegrepen
Het pleidooi om de Kunst & Cultuur mee te laten profiteren van de mede door henzelf aangezwengelde ruimtelijke ontwikkeling van de stad is mij uit het hart gegrepen. Het is goed om culturele panden die in gemeentelijk eigendom te behouden door een vaste culturele bestemming. Een stop op de verkoop van deze panden en een continue lagere huur is nog belangrijker. Dat vergt dat het beheer van de panden ook bij de gemeente volledig in handen komt van de afdeling Kunst & Cultuur. Noem het back to basics. Maar het gaat om meer.
De culturele instellingen moeten mee kunnen profiteren van de winstontwikkeling in de stedelijke vernieuwingsgebieden. Daar zit namelijk het echte geld. Tot nu toe vloeit dat alles naar ontwikkelaars en grondeigenaren, die veelal strategisch inkopen. Een voorbeeld daarvan is de Amerikaanse vastgoedontwikkelaar Hines. Die investeerder heeft strategische positie gekocht met het Hamerkwartier. Het enige doel is om de grond in de nu nabije toekomst uit te melken door wolkenkrabbers te bouwen. Hier zal inpassen van culturele en maatschappelijke functies voor langere termijn veel lastiger blijken.
Glad ijs
Op het gebied van diversiteit begeeft de Kunstraad zich op glad ijs. Hij benoemt specifiek instellingen die, blijkbaar volgens de Kunstraad onterecht, zijn gekort op hun subsidie. Daarmee treedt hij op het terrein van de adviesbevoegdheid van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, zonder zich ook maar iets gelegen te laten aan het waarom van de korting. Dat is niet alleen kortzichtig, dat is regelrecht discutabel.
De suggestie dat commerciële cultuuruitingen voorop lopen in diversiteitsbeleid ten opzichte van de gesubsidieerde instellingen lijkt totaal uit de lucht gegrepen en wordt in ieder geval niet onderbouwd. Een typisch gevalletje onderbuik dat niet past in een advies van de Kunstraad. Dat culturele diversiteit op school wordt afgezet tegen de bestaande situatie en tegen een enkele maatregel van het nieuwe kabinet, neigt naar opportunisme. Zeker als het gaat om muziekeducatie is sprake van hoge inzet op diversiteit met structurele ondersteuning van het Leerorkest. Dat opereert uitsluitend in ‘achterstandswijken’. Het Aslan Muziekcentrum, naast de Muziekschool Amsterdam, heeft ook een divers aanbod. Dat had de Kunstraad in haar advies ook kunnen onderschrijven.
Noord
Dat de Kunstraad vraagt om investering in de culturele infrastructuur is goed. Natuurlijk valt er te twisten over waar dat dan precies moet gebeuren en op welke schaal. De Kunstraad noemt ingrepen in de bestaande infrastructuur van Oost, Zuid, Zuid-Oost en West, maar zou ook moeten nadenken over de culturele en maatschappelijke infrastructuur in nieuw te ontwikkelen gebieden als Havenstad en Oostelijk Noord.
Kunstraadvoorzitter Rottenberg is een sterk pleitbezorger van de Amsterdamse Kunst & Cultuursector, maar op één punt lijkt hij de boodschap te missen. Hij de 100 dagen aanpak van Veem House for performance omarmt als een goede oplossing bij beperkte subsidiëring. Maar die actie moeten we toch vooral als een statement zien. Directeur Anne Breure en de haren zeggen vooral dat het zo niet langer meer kan. Dat wanneer je niet bereid bent middelen beschikbaar te stellen voor kwetsbare kunstuitingen je ook gewoon minder krijgt. En dat we ons daar ook tegen moeten verzetten. Juist Rottenberg moet, gezien zijn verdere pleidooi, deze insteek kunnen lezen. Zijn redenatie opent de weg voor meer bezuinigingen en minder aanbod in de toekomst. Iets dat hij verder juist niet lijkt voor te staan.
Maar dat de gemeente extra zal moeten investeren in de culturele infrastructuur van de stad, zowel incidenteel als structureel, zeker met de toekomstige groei van de stad steeds meer in zicht, staat buiten kijf. Op dat punt verdient het advies van de Kunstraad dan ook alle steun.
In tegenstelling tot wat Maarten van der Meer beweert beweegt de kunstraad zich niet op glad ijs. De genoemde kortingen op het budget van instellingen met een multicultureel karakter waren landelijke kortingen die plaatsvonden in 2012/2013. Ruimschoots voor de stelselwijziging in Amsterdam, waarbij een deel van de kunstenplaninstellingen hun aanvraag konden indienen bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Het staat heel duidelijk in de tekst, zo duidelijk dat het gek is, dat Van der Meer er over heen heeft gelezen.
Guikje Roethof
Algemeen secretaris Amsterdamse Kunstraad
Reacties zijn gesloten.