Het Nederlandse jeugdtheater is dit jaar bekroond met de Prijs van de Nederlandse Critici. Volkomen terecht. Dat jeugdtheater van ons is van superieure kwaliteit, divers, durft verhalen te vertellen en buiten de eigen navel te kijken. Het is meer dan jammer dat je als volwassene zonder kind niet zo vaak met dat theater in aanraking komt. Menig volwassene zou fervent theaterbezoeker worden als meer theater zou zijn als ons jeugdtheater.
Maar dat kan niet. Om meerdere redenen. De nauwe band met het jonge publiek is namelijk speciaal. Kinderen gaan met hun school naar theater, of het theater komt op school. En dat zijn lang niet altijd vrijwillige bezoeken. Theatermakers die in zo’n context werken kunnen niet anders dan rekening houden met hun publiek. Iets wat in het ‘volwassentheater’ niet tot de subsidievoorwaarden behoort. Het jeugdtheater is een sterk gereguleerd theater.
Vormingstheater
Ofwel: alleen wanneer het bedrijfsleven verplicht wordt minstens 4 personeelsuitjes per jaar naar speciaal voor dat doel gemaakt theater te organiseren, zou dat ‘volwassenen’-theater een band met het publiek kunnen opbouwen die vergelijkbaar is met die van het jeugdtheater. Inclusief vergelijkbare verkoopkwalificaties als ‘geschikt voor magazijnmedewerkers’, ‘doelgroep: ’50+’, etcetera. Er zijn vormingstheaterclubjes die zoiets nog doen, maar dat zijn dus vormingstheaterclubjes, en dat is meestal niet heel erg hemelbestormend. Zo was het jeugdtheater ook ooit, in de jaren zeventig.
Een gesubsidieerde plicht tot artistiek doelgroepentheater voor volwassenen gaat niet gebeuren. Dat zou ongeoorloofd ingrijpen in de kunst door de overheid betekenen. De autonomie zou in gevaar komen, al klaagt in het jeugdtheater niemand daarover.
Regels van bovenaf zijn in de kunsten, ondanks de subsidie de meest neoliberale sector van ons land, omstreden. Dat geldt al voor het voornemen van de kunstfondsen om ‘diversiteit’ als subsidievoorwaarde in te voeren, het geldt ook voor het verplicht maken van een eerlijke, transparante, duurzame, diverse en op vertrouwen gebaseerde kunstsector.
Muis en olifant
Omdat dat niet van bovenaf mag worden opgelegd, als het al zou kunnen, stellen we daarom een ‘code’ op. Samen. Muis en olifant. Werkt al moeilijk in het grote bedrijfsleven (Code Tabaksblatt), maar zelden in een kleine sector als de cultuur (cultural governance code, code culturele diversiteit). Daar zijn allerlei redenen voor te geven, maar de belangrijkste is: wie maalt erom als de code niet wordt gehanteerd, en wie wil daar eigenlijk op controleren? Krijg je een boete als je de code niet hanteert?
Daarom was de bijeenkomst, donderdag 13 september, over de code fair practice in de kunsten, zo verhelderend. Kunsten 92, de sectorbrede lobby-organisatie, wist daar, bij monde van voorzitter Jan Zoet, goed uit te leggen waarom de code met iedere nieuwe versie voorzichtiger wordt geformuleerd: ‘iedereen moet binnenboord blijven’. Dus is een duurzaam akkoord nodig tussen opdrachtgevers, werknemers, werkgevers, opdrachtnemers, overheid, theaters, subsidiënten, en nog zo wat partijen, groot en klein. Aan de tafels bij SER en Kunsten 92 zitten dus vooral veel botsende belangen, en Kunsten 92 is niet het soort organisatie dat harde keuzes kan maken. Staan ze ook niet om bekend, maar dat is dus logisch.
Beren op de weg
Gaat die code er ooit komen? Voor een deel is hij er al. Allerlei partijen kondigen aan dat ze hem zullen handhaven, en als eis zullen stellen bij het verstrekken van subsidie. Prachtig. Maar tijdens de bijeenkomst donderdag bleek al dat er beren op de weg zijn. Want maar weinigen zijn bereid om de code streng te hanteren als de concurrent hem aan de laars lapt.
En dan nog: er is al een algemeen bindende CAO voor delen van de kunstsector. Er zijn daarin regels afgesproken, maar in de praktijk stellen die weinig voor. Immers: overtreding van regels en codes moet worden gemeld, door slachtoffers. In een kleine wereld als de kunsten, met de vele unieke functies die mensen hebben, is anoniem klagen bijna niet mogelijk. Dus is er een reële kans dat de klokkenluider de sector uit moet na haar klacht.
Tijdens de bijeenkomst vertelde een – anoniem – iemand dat Het Nationale Theater weigert bepaalde functies op minimumloonniveau te betalen. Het Amsterdams Fonds voor Kunst wees – volgens een andere anonieme aanwezige – dit jaar een subsidieaanvraag af omdat de acteurs volgens de CAO werden betaald: te hoog, oordeelde het AFK. En dan duurde het ook nog eens bijna 30 jaar voor er genoeg moed was bij voldoende mensen om de misstanden bij het Vlaamse gezelschap Troubleyn van Jan Fabre aan de kaak te stellen. Via een open brief die meteen ook weer van allerlei kanten aangevallen wordt, met name het gezelschap zelf, dat de klagers via een standaardreactie buitenspel zette.
Gooise matras
En dan is er nog het publiek, en de media, die grensoverschrijdendheid toejuichen in de kunsten. Van armoede en burn-out (Van Gogh) tot seksuele moraal (Gooise Matras), ook al zegt het gezond verstand dat het niet anders kan dan dat ook achter de schermen normen worden overschreden (Fabre).
Als regels niet kunnen om iets te veranderen in de kunstwereld, dan moet dat van binnenuit komen. Dat geldt dus zeker voor de ‘fair practice’ waar nu zoveel over te doen is. Of een code daaraan mee gaat helpen? We hebben al zoveel regels en normen. Waarvan ‘fatsoen’ de oudste is. Kunnen we niet afspreken dat we ons daaraan houden? Al is het maar voor een jaartje? Of staat ‘fatsoen’ echte vrije kunst juist weer in de weg?