Het Nederlandse theater herinnert zich steeds minder. Dat bleek afgelopen vrijdag tijdens een tweetal bijeenkomsten in ITA, het gebouw waar ooit de Stadsschouwburg gevestigd was. Tijdens Nieuwe Grond, een onderdeel van het Nederlands Theaterfestival, ging het over erfgoed.
De ene bijeenkomst zal mogelijk herinnerd worden door de zes aanwezigen: de twee gasten plus presentator, en hun drie toeschouwers. De andere bijeenkomst zat vol met archivarissen, dramaturgen, journalisten en beleidsmakers. Daar werd gesproken over de diepgevoelde wens om het geheugengat te dichten dat achterbleef na de door verhalenverteller en onderminister Halbe Zijlstra gedwongen opheffing van het Theaterinstutuut Nederland (TIN), nu zes jaar geleden.
Leedvermaak
Zijn er tijden geweest dat er wel honger was naar de verhalen van een theatergrootheid als Leonard Frank? Naar de geschiedenis van het Amsterdamse theater Frascati, waarin hij een essentiële rol speelde? Of naar de Joodse muziektheatertraditie die hij in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw ‘een beetje’ in ere wilde herstellen met voorstellingen als Leedvermaak en Dibboek? Of zou er ooit dorst zijn naar het verhaal achter de manier waarop een Russin het Friese theater veroverde?
Vrijdag 7 september werd die honger gevoeld door drie bezoekers van het festival. Ira Judkovskaja en Leonard Frank hadden er niet minder plezier om: ze hebben in ieder geval elkaar beter leren kennen. Geen reden tot bitterheid ook, voor de man die na vijftig jaar lesgeven op de Toneelschool op een dag niet meer gebeld werd en nooit afscheid heeft kunnen nemen. Zo gaan die dingen in de theatersector. Die is, dankzij de productiedwang van een tot op het bot uitgehold subsidiesysteem, vooral elke dag met overmorgen bezig. Terugkijken is niet subsidiabel.
Geld op
De beleidsmensen in de andere foyer van de Stadsschouwburg ITA, ondertussen, mijmerden over de vraag of en hoe er iets gedaan kon worden aan de dreigende teloorgang van het geheugen. Het archief van het opgeheven Theater Instituut is nu ondergebracht bij de Universiteit van Amsterdam. Die beheert het tegen een vergoeding, afkomstig uit het eigen kapitaal dat het TIN nog had uit de verkoop van de monumentale panden waarin het ooit vol trots gevestigd was. Dat geld is in 2020 op. Als er voor die tijd niets gebeurt zal het archief in een ‘koude opslag’ veranderen en wordt het niet meer bijgehouden.
Zou dat uiteindelijk allemaal in een door de gebruikers zelf onderhouden digitaal en online archief op moeten gaan, of moet er ook een echt gebouw komen? Sommigen spraken zelfs de wens uit voor een serieuze ‘Hall of Fame’, naar Amerikaans model. Voorwaarde is dan wel dat ‘fame’ genoeg gewaardeerd wordt om zoiets mogelijk te maken.
Eigen verhaal
Belangrijkste kwestie die tijdens die middag boven de markt bleef hangen was: hoe zorg je ervoor dat mensen zich in het verleden willen verdiepen? Voor een sector die zelf zo intensief bezig is met zichzelf te vernieuwen, is dat verleden niet zo interessant, vreemd genoeg. Elke keer dat een gezelschap of theater de eigen website vernieuwt wegens een nieuwe artistieke koers of leiding, verdwijnt het archief naar een dieper verborgen pagina.
Sommige makers, maar ook dramaturgen en critici, die graag midden in de tijdgeest staan, beroemen zich bovendien op een totaal ontbreken van historisch besef. Zonder actief archief kan zo elke nieuwe generatie haar eigen verhaal over de geschiedenis vertellen. Bij voorkeur met daarin een grote rol voor zichzelf. Bijvoorbeeld als ‘uitvinder van’ of de ‘eerste die iets deed of zei’. Dit allemaal in de wetenschap dat, als die historisch unieke carrière eenmaal voorbij is, nog slecht drie bezoekers in je geïnteresseerd zijn.
De vraag is dus: wil je een theater dat zó vluchtig is?
Je mag reageren in de comments.