Het is ook nooit goed of het deugt niet: de vrouwelijke componist wordt óf genegeerd, of wekt jaloezie als haar muziek wel wordt uitgevoerd. Jarenlang tikte ik me het eelt op de vingers en praatte me de blaren op mijn tong om componerende vrouwen op de kaart te zetten. Ik stuitte bij programmeurs en musici steevast op een muur van onbegrip. ‘We sluiten hen echt niet uit omdát het vrouwen zijn, we gaan gewoon voor kwaliteit.’
Zelfs op muziek die ze roemden om de onmiskenbare kwaliteit hadden ze altijd wel wat aan te merken. Dat leidde tot hilarische smoezen. Zo betoogden velen dat Ethel Smyth The Wreckers (1906) te zeer gemodelleerd zou hebben naar Peter Grimes van Britten. – Britten componeerde zijn opera bijna een halve eeuw later; hij werd pas in 1913 geboren.
Maar goed, das war einmal. Dankzij een derde feministische golf worden vrouwelijke componisten eindelijk serieus genomen. De Britse BBC begon een aantal jaren geleden met een inhaalslag, de NTRZaterdagMatinee volgt dit seizoen hun voorbeeld. Het festival November Music presenteert komende maand zelfs een bijna fiftyfifty verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke componisten. Ook in de Cellobiënnale klinkt muziek van een respectabel aantal dames.
All’s well that ends well?
De opmars van de vrouwelijke componist lijkt dus niet meer te stuiten. All’s well that ends well, zou je zeggen. Maar helaas, nu steekt een ander fenomeen de kop op. ‘Ze krijgt voortdurend opdrachten alleen maar omdat zij een vrouw is, mijn neefje/buurjongen/zoon komt daardoor niet aan de bak. Terwijl die minstens even goed, zo niet beter is.’
Deze klacht hoorde ik de afgelopen tijd vaker. Onder andere naar aanleiding van het nieuwe kwartet dat Mathilde Wantenaar componeerde in opdracht van de Cellobiënnale. Er blijkt nog een lange weg te gaan voor vrouwelijke componisten een vanzelfsprekende plek op het podium kunnen innemen.
Met dit alles in het achterhoofd blijft het een ongemakkelijke exercitie (nieuwe) muziek van vrouwen te beoordelen. Terwijl we bakken vol middelmatige noten van mannen slikken, vraag je je onwillekeurig af: verdient zij deze opdracht?
Gisteren klonk de wereldpremière van het cellokwartet Damocles van Wantenaar in Muziekgebouw aan ’t IJ. Zij is pas 25 en nog zoekende naar een eigen stijl. Zij noemt haar kwartet zelf gewaagd, omdat ze hierin nieuwe wegen verkent. Wie zou haar dit misgunnen? Elke componist heeft het recht te experimenteren.
Contrast
Het Cellokwartet valt op door zijn enorme contrast tussen de twee delen. Het eerste is uitgesproken lyrisch en romantisch, met een terugkerend melodietje van dalende en stijgende tonen. Het wiegende ritme heeft een geruststellende cadans. Huppelige motiefjes en geplukte tonen geven het geheel een speels en opgewekt karakter. Mooi is het sonore gonzen halverwege, wanneer de vier cellisten tegelijkertijd hun lage snaren aanstrijken.
Het tweede deel heeft een veel pittiger ritme en is met zijn repeterende figuurtjes verwant aan het minimalisme van Reich en Glass. De vier cellisten geselen hun instrument met felle, percussieve streken en knallende pizzicati. Een ‘vals’ dalend glissando roept een bandrecorder in gedachten waarvan de spoel langzaam tot stilstand komt. Een mooi stuk, dat echter alleen in het tweede deel wat avontuurlijker wordt. Hopelijk blijft Wantenaar die ingeslagen weg in de toekomst volgen.
Gewichtloze muziek
Haar kwartet bleek geen partij voor het Celloconcert Sangita van Wim Henderickx, dat eveneens zijn wereldpremière beleefde. Etherische rimpelingen van harp, slagwerk en strijkers zogen me onmiddellijk naar het puntje van mijn stoel. De kwikzilverige klanken worden door de houtblazers schijnbaar in de lucht geblazen met kleine zuchtjes wind. De solist – een geweldig spelende Jean-Guihen Queyras – plaatst hier vloeiende lijnen tegenover met Arabisch aandoende versieringen.
Ook het orkest roept oosterse sferen op met subtiele glissandi en kwarttonen die toverachtige, licht dissonante samenklanken opleveren. Het transparante weefsel en de bijzondere klankkleuren tillen je op naar een hemel van gewichtloze muziek. Ook in het negendelige Sangita zit behoorlijk wat contrast, hoewel de overgangen opvallend organisch zijn.
Een motorische passage waarin het orkest als een locomotief over ons heen dendert slaat haast ongemerkt om in etherisch gefluister. De solocello produceert ijle vogelkreetjes, maar hakt er een volgend moment flink op los. Het Antwerps Symfonieorkest had duidelijk affiniteit met de rijke klankwereld van Henderickx. Dirigent Klaus Märkelä kon echter niet verhinderen dat de cello ondanks de transparante orkestratie soms ondersneeuwde.
Grauwe erwten
De veelgeprezen celliste Maya Fridman gaf een gloedvolle vertolking van Omaramor van Osvaldo Golijov. Daarna volgde de première van het Celloconcert van de Australische componist Brett Dean. Afgezien van enkele spannende momenten, zoals de opening met springerige motiefjes van de solist, bleek dit een nietszeggend stuk. Verstilde, lang aangehouden strijkerslijnen en eenzaam klokgebeier versus plotse hectiek, het is al zo vaak vertoond.
Maar hoe staat het nou met de vrouwelijke componist? In dit concert was de verhouding drie tegen één. – Met drie ervaren rotten versus iemand aan het begin van haar carrière bovendien. Zo bezien geef ik Wantenaar het voordeel van de twijfel: haar kwartet was boeiender dan het concert van Dean. ‘Het klonk als een zak grauwe erwten’, hoorde ik een bezoeker na afloop zeggen. Helemaal mee eens. Qua m/v was het gisteravond wat mij betreft gelijk spel.