Dat het model dat Bartelse en Adriaansse voorstellen zal leiden tot de door hen gewenste verbetering van rechtmatigheid, legitimiteit, doelmatigheid en transparantie waag ik te betwijfelen. Fundamentele ontwikkelingen kunnen niet worden waargenomen door incidentele beschouwers of mensen die vanaf de zijkant wel eens een blik werpen. De ontwikkeling van kunst is onvoorspelbaar, dat is nu juist het spannende eraan. Het gaat erom, zoals Paul Slangen schrijft in zijn verhaal van theatergroep Hollandia, ‘nog niet eerder betreden paden (te) bewandelen’.1 Het druist in tegen het wezen van de kunst om van tevoren aan te geven welke paden dat zullen zijn. Dat moet blijken uit de praktijk, een praktijk die zich stap voor stap ontwikkelt, van productie op productie. Om daarvan de werking en de waarde vast te stellen heb je goed ingevoerde en continu kijkende en reflecterende beschouwers nodig die de praktijk op de voet volgen.
Peer review (beoordeling door vakgenoten (red)) is daarvoor nog steeds de beste beoordelingsmethode. Een methode die op alle uitingen toepasbaar is. Kritiek op peer review als methode is ongegrond. Het probleem dat zich in toenemende mate is gaan voordoen is dat de toepassing ervan is uitgehold, mede op instigatie van de overheid, zoals ik heb onderzocht in mijn recente publicatie De kunst om te verdelen – Hoe de overheid kunst en cultuur in haar greep houdt.2 Was vroeger ‘kijkbagage’ doorslaggevend, gaandeweg zijn andere kwalificaties ingevoerd om voor een plaats in een commissie in aanmerking te komen, zoals leeftijd, gender, culturele achtergrond en woonplaats.
Intendanten
Het enige model waarin ik me helemaal kan vinden is beoordeling door intendanten. Die voorkeur is het gevolg van mijn ervaring met het volgen van theater. Ik kijk vanaf 1990 naar theatervoorstellingen. Voorstellingen in alle genres, op alle podia en van alle leeftijden, in binnen- en in buitenland. Ik heb een blik kunnen ontwikkelen die zowel horizontaal als verticaal is gevormd en gescherpt blijft. Het betekent ook dat ik voortdurend in gesprek ben met alle soorten makers en met collega beschouwers.
Het bezwaar dat beoordeling door een kleine groep mensen cliëntelisme en persoonlijke voorkeur in de hand werkt, kan worden ondervangen door een intendant niet in zijn eentje te laten opereren maar in groepsverband met collega’s – peers – die ook zo volledig mogelijk op de hoogte zijn van wat er door wie wordt gemaakt. Het zijn mensen die net als de kunstenaars aan hun opdracht een dagtaak hebben, daar passend voor dienen te worden gehonoreerd en over hun werk verantwoording afleggen. Bijvoorbeeld aan de minister voor Cultuur.
Een systeem met intendanten – ‘gezaghebbende experts’ om Bartelse & Adriaanse te citeren – maakt het gehele beoordelingsproces vele malen eenvoudiger, rechtmatiger, legitiemer, doelmatiger en transparanter. Precies wat Bartelse & Adriaanse op het oog hebben. En dat tegen een fractie van de kosten, de inzet van honderden mensen, politiek armpje drukken en gedoe met de lengtes van subsidieperioden. Kortom: met een veel groter deel van het kunstbudget voor de kunst en de kunstenaars.
1 Paul Slangen, Je hebt geen kans, maar pak ‘m – Het verhaal van theatergroep Hollandia, Uitgeverij international theatre & film books, Amsterdam, 2025
2 Constant Meijers, De kunst om te verdelen – Hoe de overheid kunst en cultuur in haar greep houdt, Uitgeverij international theatre & film books, Amsterdam, 2025