Als cultureel strateeg werk ik al jaren op het snijvlak van beleid en praktijk. In 2024 besloot ik me vergaand te verdiepen in de amateurmuziek: een domein waar ik als klarinettist persoonlijk aan verbonden ben, maar dat in beleid vaak slechts zijdelings wordt erkend. Wat begon als een praktijkverkenning werd al snel een strategische deep dive, waarin ik stuitte op een spanningsveld dat veel breder is dan muziek alleen. Het raakt de kern van hoe we cultuurparticipatie, kwaliteit en initiatief beoordelen in Nederland.
Twee praktijkvoorbeelden laten dit haarscherp zien: het Dutch Symphonic Wind Orchestra Excelsior (DSWO) en Sophia’s Vereniging uit Loon op Zand. Ze staan model voor een nieuwe realiteit van hybride samenwerking, non-formele kracht en artistieke kwaliteit buiten klassieke beleidsstructuren. Maar waar de praktijk vooruitloopt, blijft beleid vaak achter. En dat vraagt om reflectie – en actie.
Het DSWO: vakmanschap zonder subsidie
In de zomer van 2025 speelde het Dutch Symphonic Wind Orchestra (DSWO) vijf concerten in Noord-Frankrijk. Niet in kleine zaaltjes, maar voor publiek van vele honderden tot duizend bezoekers per concert. Het orkest bestaat uit een mix van topamateurs en professionals: muzikanten, producenten, technici, cateraars, veiligheidsteams en artistiek leiders. Samen vormen zij een tijdelijk, projectmatig ensemble dat draait op toewijding, artistiek vakmanschap en netwerkcapaciteit. Een initiatief wat 27! jaar geleden startte en zijn laatste editie deze zomer heeft gehad.
Wat opvalt:
- Er is geen formele subsidiëring.
- Er is geen vaste structuur (zoals een stichting of vereniging).
- Er is wél professioneel niveau, publieksimpact en organisatorisch vermogen.
DSWO wordt volledig gedragen door initiatief, niet door een institutioneel kader. Deze werkwijze laat zien dat wanneer je mensen ruimte geeft, zij kwaliteit en bereik realiseren die bestaande subsidieregelingen zelden kunnen garanderen. Het is een voorbeeld van non-formele kracht in optima forma.
Sophia’s Vereeniging: lokaal draagvlak zonder thuisbasis
Tegelijkertijd speelde ik vanaf november 2024 bij Sophia’s Vereeniging, een lokaal amateurorkest dat zijn thuisbasis in Loon op Zand verloor en moest verhuizen naar Moergestel. Wat dreigde te verdwijnen, kreeg juist nieuwe energie dankzij lokale steun: inwoners, gemeente en informele netwerken boden ruimte voor verankering en doorstart, totdat huisvesting in Loon op Zand is gerealiseerd.
Sophia’s Vereniging werkt met beperkt budget, maar met veel professionele inzet: dirigenten, docenten en organisatoren zijn deels betaald, deels vrijwillig actief. De groep is hecht, de kwaliteit hoog, het publieksbereik stabiel , maar heeft uitdagingen om de lokale identiteit te bewaren, immers veel muzikanten komen van ver.
Beide voorbeelden laten zien: de toekomst van amateurkunst ligt niet uitsluitend in lokaal verankerde verenigingen met statuten, maar in hybride coalities die flexibel, initiatiefgedreven en professioneel zijn georganiseerd.
De scheefgroei in beleid
Tegenover deze dynamiek staat een beleidsstructuur die nog grotendeels is gebouwd rond formele verenigingsverbanden.
Enkele kerngegevens:
- Slechts 11% van de amateurkunstenaars in Nederland participeert in formele verenigingen of clubs (Monitor Amateurkunst 2023).
- Ongeveer 55% van de Nederlanders (≥ 6 jaar) beoefent wekelijks kunstzinnige activiteiten – gemiddeld 8 uur per week.
- Bij muziek geldt: bijna 20% werkt geheel informeel, zonder vereniging of stichting
- Toch zijn vrijwel alle subsidieregelingen (zoals Fonds Cultuurparticipatie) verbonden aan een statutaire organisatievorm: een stichting, vereniging of coöperatie. En een lokale vereniging kan niet zelfstandig aanvragen zonder andere overheidslagen mee te krijgen.
Daar ontstaat een systeemfout: beleidskaders erkennen vrijwel uitsluitend wat formeel georganiseerd is – niet wat artistiek of maatschappelijk relevant is.
De Raad voor Cultuur: intentie versus realiteit
De Raad voor Cultuur pleit in verschillende adviezen voor het “vervagen van de scheidslijn tussen amateur en professional.” Maar in de praktijk is er geen passend beleidsinstrument voor deze vervaging. Sterker nog: concrete vragen over non-formele projectvormen worden niet beantwoord, zoals ook in mijn eigen ervaring bleek.
Dat roept fundamentele vragen op:
- Wat betekent het om beleid te maken dat hybride werkvormen erkent, als je de initiatiefnemers niet spreekt?
- Hoe geloofwaardig is een adviesorgaan dat de vervaging wél agendeert, maar er geen infrastructuur voor ontwikkelt?
De realiteit is dat non-formele en hybride praktijken – zoals DSWO en Sophia’s – niet slechts een randverschijnsel zijn, maar het culturele middenveld van de toekomst vormen. En zolang die praktijken buiten de radar van beleid blijven, missen we als sector kansen op kwaliteit, vernieuwing en publiek.
Wat nu nodig is: vijf strategische ingrepen
Om de amateurkunstsector werkelijk toekomstbestendig te maken, zijn structurele veranderingen nodig op lokaal, regionaal én landelijk niveau.
1. Introduceer een initiatievenregeling voor non-formele coalities
Een projectsubsidie zonder statutenplicht, gericht op tijdelijke samenwerkingen van professionals en amateurs. Gericht op kwaliteit, impact en samenwerking – niet op juridische vorm.
2. Start een regeling voor ‘professionals in amateurkunst’
Erken de vele professionals die werken binnen amateurprojecten als cruciale schakels. Denk aan dirigenten, producenten, licht- en geluidsspecialisten. Ondersteun hen gericht, ook buiten verenigingsverband. Onderzoek ook hoe groot deze beroepsgroep in fte is, dat weten we ook van de bouwsector, of de agrarische sector.
3. Faciliteer intermediaire loketten in regio’s
Zorg voor laagdrempelige toegang tot advies, aanvraagbegeleiding en matchmaking – zonder dat makers via formele structuren hoeven te werken.
4. Investeer in grensoverschrijdende projecten (in de letterlijke zin van het woord)
Regionale subsidieregelingen zijn zelden afgestemd op projecten zoals DSWO. Een specifieke regeling voor interregionale of internationale samenwerking voor amateurkunst is nodig.
5. Verzamel en deel praktijkdata actief
Gebruik criteria zoals publieksbereik, professionele inzet, artistiek niveau en maatschappelijke impact om nieuwe vormen van kwaliteit zichtbaar te maken.
Beleidsimplicaties: de spanning tussen behoud en transitie
Uit landelijke monitors blijkt een dubbel beeld:
- 61% van verenigingen is krachtig en toekomstbestendig (Actieagenda Amateurkunst 2025)
- Tegelijkertijd daalt het aantal verenigingen door vergrijzing, bestuursproblemen en dalende ledenaantallen (VerenigingsMonitor 2024)
- In stedelijke gebieden participeren jongeren vaker in informele groepen dan via verenigingen
Dat betekent: behoud is niet voldoende. Beleid moet ruimte bieden aan transitie, zonder het bestaande te marginaliseren.
Tot slot: de juiste vraag stellen
De kernvraag voor de komende jaren is niet: hoe behouden we het verenigingsmodel? Maar: hoe faciliteren we het potentieel van alle vormen van kunstparticipatie – formeel én informeel, amateur én professioneel?
De voorbeelden zijn er. De energie is er. Wat nu nodig is, is beleid dat niet langer begint bij structuren, maar bij mensen, ideeën en samenwerking.
De uitnodiging is helder: wie pakt de handschoen op?