Vanavond, 14 februari eert het Noord Nederlands Orkest in de Oosterpoort in Groningen de in 2012 overleden Simeon ten Holt met de wereldpremière van zijn orkestwerk Centri-fuga, dat hij in 1979 voltooide. Het werd tot op de dag van vandaag nooit uitgevoerd en wordt vanavond ten doop gehouden door dirigent David Porcelijn. Na de pauze klinkt bovendien Ten Holts magnum opus Canto ostinato voor vier piano’s, uitgevoerd door Sandra en Jeroen van Veen, Fred Oldenburg en Irene Russo. Eerder deze week voerden andere pianisten het ook al uit in het Amsterdamse Concertgebouw.
Ten Holt voltooide dit pianowerk eveneens in 1979 . De wereldpremière sloeg in als een bom en sindsdien klinkt Canto ostinato zo’n beetje elke dag wel ergens ter wereld op een concertpodium, in zo’n beetje elke denkbare bezetting. Elpees en cd’s van de verschillende versies bereik(t)en monsterverkopen. Een beetje tot zijn eigen verdriet werd Ten Holt gaandeweg de componist van één stuk. Terwijl hij zoveel meer in zijn mars had. Daarom is het bijzonder verheugend dat het Noord Nederlands Orkest vandaag zijn orkestwerk Centri-fuga ten doop houdt, dat hij in dezelfde periode componeerde. – Veel orkestwerken schreef hij niet.
Een belangrijke inspirator voor Simeon ten Holt was de eigenzinnige componist en pianist Jakob van Domselaer, die net als hij in Bergen woonde. ‘Van Domselaer was niet alleen mijn leermeester, hij was een noodlot’, zei hij hierover. ‘Hij volgde in zijn lessen de traditionele theorie en tegelijkertijd filosofeerde hij over Schönberg. Maar Van Domselaer was een nogal uitgesproken persoonlijkheid: hij verklaarde alles tot nul en beschouwde zichzelf als de componist die op de Olympus woonde. Zo ging ik niet naar het conservatorium, omdat hij al dat blokken en examens doen maar niks vond. Met het gevolg dat ik totaal niet toegerust was toen ik de wereld inging. Ik heb me van hem los moeten maken om mijn eigen vleugels uit te kunnen slaan. ’
Afgezien van twee periodes in Amsterdam en een uitstapje naar Parijs, waar hij van 1949 tot 1952 vertoefde, bleef Ten Holt zijn leven lang in Bergen wonen. In de lichtstad kreeg hij korte tijd les van grootheden als Arthur Honegger en Darius Milhaud, hetgeen hij echter omschreef als ‘decoratieve ervaringen, van geen enkel compositorisch belang’. Uit geldgebrek betrok hij in 1954 een verbouwde bunker uit de Tweede Wereldoorlog. In deze rustieke omgeving poogde hij greep te krijgen op de begrippen tonaal/atonaal.
Daartoe ontwikkelde hij zijn diagonaalgedachte, gebaseerd op het tegelijkertijd laten klinken van toonsoorten die in een sterk dissonante relatie tot elkaar staan. Hierna ging hij ook seriële werken componeren, waarvan Cyclus aan de waanzin (1962) en A/.ta-lon/ (1968) de sleutelstukken vormen. Ten Holt zei hierover: ‘Met het serialisme kregen we de klankkleurkunst, het ruiselement werd ontdekt. Als je consequent doordenkt, leidt dat tot een verdieping van wat een toon uiteindelijk is.’
Hij vervolgde: ‘In A/.ta-lon/, voor mezzosopraan en 36 spelende en pratende instrumentalisten, zijn alle muzikale parameters, zoals duur, intensiteit, hoogte, maar ook klankkleur, herleidbaar tot een en dezelfde reeks, met al haar transposities en permutaties. Zelfs de tekst heb ik volgens dezelfde structuur gemaakt, puur op taalklank.’ In dezelfde periode realiseerde Ten Holt ook een aantal elektronische composities aan het Instituut voor Sonologie in Utrecht, zoals I am Sylvia but somebody else en Inferno I en II.
Terug naar de tonaliteit
De vrijheidslievende Ten Holt voelde zich al snel bekneld door ‘het dictaat van het schema’ dat de seriële muziek nu eenmaal oplegt: ‘Ik kreeg er genoeg van om aan een tafel, vanuit mijn hoofd te componeren – vanuit het intellect en niet vanuit het gevoel. Geleidelijk kwam ik tot het besef dat tonaliteit de adequate vorm is om een innerlijke wereld tot uitdrukking te brengen. Maar ik streefde naar een andere vorm dan die we al kenden. Zoals de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer de idee ontwikkelde van een “God na de dood van God”, ontwierp ik de “tonaliteit na de dood van de tonaliteit”. – Ik maak weliswaar gebruik van de traditionele harmoniek, maar de elementen van spanning en ontspanning die daarvoor zo kenmerkend zijn, verzelfstandig ik tot muzikale objecten.’
Zo schotelt Ten Holt ons herkenbare akkoorden voor, die echter niet de conventionele muzikale route volgen, omdat ze op zichzelf komen te staan. Canto ostinato was het eerste stuk dat hij vanuit deze houding componeerde en het sloeg dus in als een bom. Opvallend in zijn latere werk is de grote interpretatievrijheid. Niet alleen kunnen stukken door verschillende soorten instrumenten worden uitgevoerd, ook het aantal spelers varieert en zij mogen binnen bepaalde marges hun eigen pad door de partituur volgen. Een uitvoering is dus altijd anders en de tijdsduur kan enorm variëren – Lemniscaat voor toetsinstrumenten (1983) nam bij zijn première dertig uur in beslag.
De componist zei hierover: ‘Het gaat mij om een sociaal proces. De mens heeft een onvermogen tot communiceren en door zoveel open te laten dwing ik de spelers tot overleg. Ik ben slechts een regisseur op afstand: ik lever enkel de bouwstenen. Hierdoor ontstaat een continuüm tussen mij, de uitvoerder en het publiek: door te leren kennen, word je zelf gekend.’
In 2000 deed Ten Holt een experiment . Tijdens een uitvoering van Canto Ostinato door twee piano’s en twee marimba’s kon het publiek met behulp van een afstandsbediening mede het verloop van de compositie bepalen – harder, zachter, donkerder, gepassioneerder. De gemiddelde uitkomst van deze publieksbemoeienis werd op een scherm geprojecteerd in steeds van kleur verschietende kolommen. Ten Holt: ‘Het was als het ware één grote hartenklop. Probleem is dat gevoel zich niet laat digitaliseren, het is nu een keer vloeiend. De musici wisten niet goed hoe ze op het scherm moesten reageren, omdat er twee talen werden gebruikt die strijdig zijn met elkaar. Het experiment was mislukt.’
Van publieksparticipatie is bij de wereldpremieère van Centri-fuga vanavond geen sprake, maar ook hierin trekt Ten Holt een parallel met ons dagelijks leven. Hij vergelijkt het orkestwerk met een flatgebouw zonder trappenhuis, waarin ieder zijn eigen leven leidt. Het stuk is gebouwd op vier tonen, die telkens worden uitgevoerd door groepen van vier dezelfde instrumenten, en de tijdmaat voltrekt zich volgens het principe van de middelpuntvliedende kracht. – Benieuwd hoe dat gaat klinken!
De citaten in dit stuk zijn ontleend aan een interview dat ik in 2001 voerde met Ten Holt voor een aan hem gewijd festival in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht.
Reacties zijn gesloten.