“Grandioze opening, toch?” Jeffrey Meulman, de man die als directeur van het noodlijdende Theaterfestival het woord ‘bevlogenheid‘ een nieuwe dimensie heeft gegeven, was blij. Het was donderdagavond, 4 september 2014. Kort daarvoor had ik nog serieus overwogen van het 1e balkon van de Stadsschouwburg te springen, in plaats van te applaudisseren voor Tauerbach, de openingsvoorstelling van Het Theaterfestival.
Het is dus maar hoe je het bekijkt.
Natuurlijk is er reden tot vreugde. In een tijd waarin het geld niet alleen op lijkt, maar ook serieus op is, een festival organiseren dat het beste, mooiste of belangrijkste of whatever theater van het afgelopen seizoen brengt. Terwijl de krant op datzelfde moment laat weten dat onze trots, Het Concertgebouworkest, te duur wordt voor gewone stervelingen en zelfs dan de broek niet meer kan ophouden. Hoezo feest? Nou, zo dus. Dutch treat. Zelf je drinken meenemen.
Iedereen draagt bij, er zijn geen free rides meer, kunst is serieus werken geworden. “Als iedereen in Nederland zo gemotiveerd zou zijn en zo hard zou werken als de mensen in de podiumkunsten, zou Nederland in één klap uit de crisis zijn”, zei Boris van der Ham nog, tijdens zijn speech als juryvoorzitter. En daarna moest Thomas Oberender nog komen. Thomas Oberender, de man die als intendant van het überprestigieuze Berlijnse Theatertreffen een bijna goddelijke status heeft, ook bij Nederlandse theaterliefhebbers en -makers. Die Thomas Oberender kwam ons, in die zelfgehuurde zaal, vertellen dat heel Duitsland al decennia vol smachtende bewondering kijkt naar het Nederlandse theater. Omdat we hier de gordijnen open hebben gezet. Omdat we hier anti-elitair zijn (niet tegen Wilders zeggen), omdat we de taal van alle mensen spreken.
Tough luck voor iedereen die altijd riep dat het in Duitsland zoveel beter was, omdat je veel meer subsidie krijgt (wat niet waar is), omdat het publiek zoveel massaler achter zijn kunstenaars staat (maar ook grotendeels overleden of stervend is), omdat er daar nog echte kunst wordt bedreven (maar met de gordijnen dicht).
Thomas Oberender roemde verder nog het feit dat de populistische aanvallen op de eigen cultuur door Wilders cs en Halbe Zijlstra de geest niet hadden gebroken. Dat het Nederlandse theater was opgeveerd. Dat we nog steeds goed waren. Dit was het moment dat ik vreesde dat de man fictie, wens en werkelijkheid niet meer uit elkaar kon houden. Want zo goed gaat het dus niet. In weerwil van al het Positieve Neurolinguistisch Programmeren door de sector zelf.
Een medicijn daartegen is dus Tauerbach. Van Alain Platel. Met Elsie de Brauw. Een perfecte voorstelling over een vrouw op een vuilnisbelt, die haar waardigheid probeert te behouden tussen volk dat tot beestenstatus is afgezakt. Een toneelbeeld dat opeens verdacht veel meer lijkt op een Oekraiens maisveld dan een vuilnisbelt. Of is daar geen verschil tussen? Bach klinkt verdraaid en verfommeld op huiskamerinstrumenten. En in een uiterst trage anderhalf uur verliest de vrouw langzaam alles wat haar nog menselijk maakte. Wat rest is stilte.
Een voorstelling, kortom, die de snuffmovies van ISIS tot Teletubbies degradeert.
Is er dan helemaal geen hoop meer?
Jawel. De hoop heet Schwalbe. Een stel jonge theatermakers uit het Rotterdamse. Ze hebben een prijs gewonnen omdat ze iets ruigs met theater schijnen te doen in oude wijken, met buurtbewoners. Maar we hebben het niet gezien, dus wellicht ook niet. In ieder geval: ons filmpje over hun viering van de prijs werd in vier Rotterdamse wereldtalen geretweet. Daar moeten we echt eens gaan kijken.
Lijkt me grandioos.
Meer op de site van het theaterfestival