Het is de meest schaamteloze en daardoor ultieme tranentrekker in de operageschiedenis: Puccini’s La bohème. Als de opera ook maar half goed wordt uitgevoerd, verlaat aan het eind van de avond de hele zaal met natte ogen en rode wangen de zaal, resistance is futile.
Arme kunstenaars in Parijs, vriendschap, liefde, jaloezie, ziekte, dood, het verlies van onschuld en onbevangenheid, het zit er allemaal in. Geen wonder dat de opera bewerkt is tot alles van een tenenkrommende musical (Rent) tot Baz Luhrmanns curieuze film Moulin Rouge. De Nationale Opera gaat nog een stap verder: de première biedt een emotionele achtbaan die de toeschouwer twee uren alle kanten op laat stuiteren.
Bewondering
Het libretto van La bohème is zeer realistisch. Zelfs in de eerst akte, waarin Mimi kennismaakt met dichter Rudolfo, welbeschouwd de negentiende-eeuwse variant op ‘bovenbuurman, kan ik een kopje suiker lenen’. Ze zijn allebei jong en mooi, binnen een kwartier tot over de oren verliefd. Ze hoest alleen wel erg veel en haar handen zijn koud.
Inderdaad, ‘tipo traviata’, het bleke tuberculosegezichtje dat in de eerste helft van de negentiende eeuw tijdelijk als zeer aantrekkelijk en opwindend werd ervaren. De ziekte werd verondersteld vlagen van euforie en een verhoogd seksueel verlangen op te roepen. Maar in tegenstelling tot Alfredo in Verdi’s La traviata (1853) weet Rudolfo in La Bohème (1883) al wat de uiteindelijke consequentie van Mimi’s ziekte is.
Drama genoeg dus, en de Australische regisseur Benedict Andrews zoekt het niet in abstractie, maar verplaatst in zijn zeer muzikale regie de handeling naar ‘het tijdloze heden’. Het schildersatelier is een nu verlaten schoollokaal, geschikt gemaakt voor bewoning door de vier vrienden, verder toont Andrews het verhaal, met oog voor detail. Het sneeuwt zelfs in de derde akte.
Voorspelbaar?
Dat zou je denken, maar waar de meeste regisseurs angstvallig het sentiment proberen te vermijden, omarmt Andrews het, met als resultaat:
Ontroering
Natte ogen, rode wangen.
Je weet wat gaat komen. Mimi gaat dood. En je kent de klanken, je wapent jezelf al minuten voordat het wanhopige ‘Mimi!… Mimi!’ klinkt. Maar dan is het toch weer alsof Rudolfo alleen tegen jou ‘quel guardarmi cosi’, waarom kijken jullie zo?, zegt en…
Sterk spul hè, die Fisherman’s friend…
Adoratie
De vorige producties van La bohème in Amsterdam (in de regie van Pierre Audi) werden stuk voor stuk geplaagd door een onevenwichtige cast. Daarvan is nu geen sprake, integendeel. Want niet alleen zijn de grote rollen met Grazia Dorenzio (Mimi) en Atalla Ayan (Rudolfo) meer dan uitstekend bezet, ook in overige rollen maken Thomas Oliemans (Schaunard), Massimo Cavelletti (Marcello) en Gianluca Buratto (Colline) indruk. Met Harry Teeuwen als Doganiere kan ronduit gesproken worden van een luxe bezetting. En het houdt niet op.
“Ik geloof dat ik verliefd ben op Musetta,” verzuchtte ik in de pauze tegen mijn buurvrouw, “nee, ik weet het zeker.”
De rol van Musetta is stiekem toch al de mooiste in de hele opera en het is jammer dat zij zo weinig te zingen heeft, maar Joyce El-Khoury schakelt een tandje bij, bruist als een goed glas champagne en prikkelt alle zintuigen vanaf de eerste seconde dat zij het podium betreedt. En je weet wel dat – net als champagne, net als de kersenbonbons die de buurvrouw je voert – Musetta eigenlijk slecht voor je is, maar bied maar eens weerstand.
In het geval van El-Khoury: onmogelijk.
Verwondering
Dan sta je buiten. Het is koud, wat wil je, het is december, de ideale maand om een nieuwe productie van La bohème te presenteren. Maar het sneeuwt niet en de wind valt mee. Links waarschuwt een bord dat je eerder met verkeerswaarschuwingen associeert voor witte heroïne die als cocaïne wordt verkocht. Dat beeld ken je, van het journaal.
Je vraagt je af waardoor de ontroering sneller dan gebruikelijk plaats maakt voor verwondering.
Je ziet een belachelijk dure sportauto haperend optrekken nadat het stoplicht van kleur verschiet. En denkt: precies zoals het orkest vanavond speelde. Prachtig, maar dan weer te snel, dan weer te langzaam, nergens soepeltjes, nergens met de lange lijnen die Puccini in elk van de vier bedrijven wist te creëren.
Je ziet dirigent Renato Palumbo weer voor je, overdreven gesticulerend tijdens de voorstelling waarbij het leek alsof hij hoogstpersoonlijk elke lang aangehouden hoge noot uit de solisten wilde trekken. Maar ook hoe hij voor aanvang met zeer schorre stem vertelde dat we blij moesten zijn dat hij deze avond niet moest zingen: ‘I’m very ill.’
Het zal zijn Italiaanse gevoel voor drama zijn, maar deze La bohème kan, wanneer Palumbo het Nederlands Philharmonisch Orkest niet bestuurt alsof hij voor de eerste keer in een Ferrari zit, uitgroeien tot een ware triomf.
Verder ben ik nog altijd verliefd op de Musetta van Joyce El-Khoury.