Grootvader Louis Toebosch was een beroemde organist en componist. Diens dochter – haar tante – Moniek een minstens even bekende kunstenaar en performer; moeder blokfluitdocent, vader Mozart-gek: ‘Toen ik het huis uitging kon ik geen blokfluit of Mozart meer horen!’ Mayke Nas (Voorschoten, 1972) heeft het musiceren en componeren van geen vreemden. Ze vermijdt hierbij graag de gebaande paden en schrijft frisse composities, die niet noodzakelijkerwijze bestaan uit noten, en vaak een glimlach tevoorschijn toveren.
Zo moeten vrijwilligers uit het publiek en onvoorbereide musici in Anyone Can Do It reageren op instructies van een voor de bezoekers onzichtbare ‘sadist, bij voorkeur de componist zelf’. Het publiek hoort noch ziet welke opdrachten de uitvoerders krijgen en ziet alleen hun reacties, bijvoorbeeld dat ze opeens glimlachen, aan hun oksel ruiken of hun armen doodserieus over elkaar slaan. In haar strijkkwartet withorwithoutwordt één deel geheel zonder instrumenten uitgevoerd, met precies voorgeschreven bewegingen – het eerste ‘luchtkwartet’ ter wereld.
In 2006 componeerde ze voor het Koninklijk Concertgebouworkest No Reason to Panic, als entr’acte tijdens het omhoog takelen van de vleugel vanuit de catacomben van de Grote Zaal van het Concertgebouw. Terwijl de strijkers het toneel verlieten, produceerden de resterende musici een kakofonie aan alarmsignalen. Zes jaar later schreef ze voor hetzelfde orkest Down the Rabbit-Hole, dat werd onderscheiden met de Kees van Baarenprijs. Deze wordt zaterdag 14 mei uitgereikt tijdens het festival Dag in de Branding in Den Haag. Zes vragen aan Mayke Nas.
Vanwaar de titel: Down the Rabbit-Hole?
‘Die diende zich vanzelf aan. Toen ik de opdracht kreeg was mijn eerste reactie: wow, ik mag dat hele instrumentarium gebruiken! Een symfonieorkest biedt een enorm rijk palet aan mogelijkheden, in No Reason to Panic had ik me moeten beperken tot blazers en slagwerkers. Anderzijds was het ook wat beangstigend, het was mijn eerste echte orkestwerk. Het gepieker over welke beslissingen ik zou gaan nemen zou zich zomaar kunnen verduizendvoudigen, zeker bij het Concertgebouworkest: het beste is nog niet goed genoeg.
Maar toen besloot ik: ik wil geen angst, ik wil avontuur! Ik kan doen wat ik wil. Op dat moment schoot me de titel van het eerste hoofdstuk van Alice in Wonderland te binnen, ‘Down the Rabbit-Hole’. Die uitdrukking is synoniem voor het aangaan van avontuur. Ik wilde het konijnenhol induiken en alles naar boven halen wat ik vond. Toen kwam ik op het idee de muziek de hele tijd dalende beweging te laten maken, steeds dieper dat hol in.
Dat was overigens makkelijker gezegd dan gedaan. Het stuk begint heel hoog, met ijle flageoletten. Dan suist het langzaam de diepte in, maar al na ongeveer vier minuten was ik op het laagste punt beland. Daar valt het orkest even stil. Daarna komt het weer op gang, met ritselend en knarsend slagwerk en geplukte strijkersmotieven. Vervolgens blijven die valbewegingen terugkeren. Het stuk struikelt en huppelt, ratelt en rinkelt en je hoort alsmaar dalende motieven, tot het stuk langzaam tot stilstand komt met langgerekte akkoorden, waar het slagwerk een knisperende punt achter zet.’
Je schrijft dat je tijdens het componeren geïnspireerd werd door Lucy in the Sky with Diamonds van The Beatles. Op welke manier?
‘Ik heb dat liedje als muzikaal uitgangspunt gebruikt, het verwijst ook naar Alice in Wonderland. Het ingewikkelde is: als je dat noemt gaat iedereen daar naar luisteren, maar het is moeilijk terug te horen. De Beatles-song opent met een motief in de gitaar, waarna de stem inzet. Dat beginloopje heb ik steeds uitgerekt en ingekrompen, zoals ook Alice in het boek telkens groter en kleiner wordt.
Aan het begin hoor je die begeleidingsmelodie in zijn meest platgeslagen vorm in de pizzicati van de eerste en tweede violen; dat rek ik gaandeweg langzaam op, zowel in timing als in toonhoogte. In zijn uiterste vorm wordt het later uitgesmeerd over een langere passage in aangehouden, wijd uiteen liggende signaaltonen van de koperblazers. Letterlijk klinkt het nergens, het was voor mij vooral een leuk speelelement. Ik heb er trouwens lang aan gewerkt, zo’n anderhalf jaar voor een stuk van twaalf minuten. Het zijn soms lange zoektochten.’
Heb je na de première nog dingen gewijzigd?
‘Voor een tweede uitvoering door Philharmonie Zuidnederland in November Music 2013 heb ik inderdaad een flinke revisie gemaakt. Er zaten in de eerste versie voor het Concertgebouworkest wat passages die niet werkten. Probleem is: ik speel wel piano, maar geen orkest. In mijn werkkamertje kan ik niet even een idee uitproberen, een orkest aan- of uitzetten. Ik had wel allerlei dingen uitgeprobeerd met kamermuziekspelers, maar een orkest is toch een andere entiteit.
Toen ik de uitvoering hoorde, begreep ik meteen op welke momenten het fout ging. Dat was een dure orkestratieles. Samen met dirigent Bas Wiegers en Ondrej Adamek, een componist die ik in Berlijn heb leren kennen en die indrukwekkend goed kan instrumenteren, heb ik al die passages onder de loep genomen. Soms schoven er gewoon te veel lagen over elkaar, die heb ik er nu uitgefilterd. Het stuk is wat uitgedund, een tikje vereenvoudigd en beter geïnstrumenteerd. ‘
Een recensent sprak van ‘verzakkende tertsstapelingen’, wat moeten we ons daarbij voorstellen?
‘Er zitten veel drieklanken in het stuk, die langzaam wegzakken. Ik vond het leuk te werken met zo’n herkenbaar akkoord. Dan heb je meteen de hele klassieke muziek als referentiekader, net als de popmuziek: het heeft een geweldige rijkdom, simpelheid en directheid. Door één laag te laten liggen terwijl een andere steeds lager wordt, ontstaat wrijving en krijg je een soort Dopplereffect, een beetje alsof er een ambulance voorbij komt. Zo maak ik van iets gewoons iets uitzonderlijks en speciaals. Als je een toch al gek akkoord door zijn hoeven laat zakken, werkt dat minder sterk. Het vervreemdende effect heb ik ingezet om de afdaling in het konijnenhol te verklanken.’
Is het voor jou belangrijk om voor orkest te schrijven?
‘Ja, eigenlijk wel. Het symfonieorkest is waanzinnig waardevol cultuurgoed. Het zou heel jammer zijn als het alleen een museale functie kreeg. Het instrumentarium is inmiddels best oud en is al in de tijd van Wagner uitgekristalliseerd. Hooguit zijn er sindsdien nog een paar slagwerkinstrumenten bijgekomen, maar het palet is nog lang niet opgebruikt. Componisten moeten nieuwe dingen blijven uitzoeken, er valt nog genoeg te halen. Ik vind het een uitdaging nieuwe klankkleuren te creëren met bijzondere combinaties van geluid, bepaalde details en verschillende instrumenten.’
Je kreeg de Kees van Baarenprijs voor Down the Rabbit-Hole, wat betekent dat voor je?
‘Ik moet je zeggen: ik was verrast dat ik hem kreeg. Zeker voor dit stuk, omdat ik er zoveel twijfels over had. Pas toen Bas Wiegers de gereviseerde versie uitvoerde met de Philharmonie Zuidnederland, kwam het op zijn pootjes terecht. Als zo’n commissie dit iets bijzonders vindt in het Nederlandse muzieklandschap, voelt dat als een geweldige erkenning: het is niet alleen iets wat ik zelf graag doe, maar betekent ook wat voor anderen.
Je kunt je zelf een hoop wijs maken, het is moeilijk een gevoel van nut te hebben. Die onzekerheid is een tweesnijdend zwaard: het is voor mezelf lastig te bepalen wanneer een stuk goed is. En ik wil per se dat het goed is, het gaat tenslotte om gemeenschapsgeld, het moet een meerwaarde hebben voor de wereld. Die is niet te meten. Met al dat gehak op de cultuursector heb ik voortdurend een stemmetje in mijn hoofd: mijn buren die er helemaal geen interesse in hebben, hebben er ook aan meebetaald.
Die gedachte probeer ik van me af te zetten, bijvoorbeeld door mezelf voor te houden dat ik op mijn beurt meebetaal aan voetbal, maar dat tegenargument werkt lang niet altijd. Het rare is dat ik het bij andere componisten wel van onschatbare waarde vind dat we naar hen luisteren. Maar voor mezelf, in dat kamertje is het minder makkelijk te verantwoorden. Waardering krijg je als het publiek of musici iets positiefs zeggen. Maar dan nog denk ik vaak: ze vinden me aardig, of: het is mijn moeder. Zo’n prijs is serieuzer. Die geeft me het gevoel: het is iets waard wat ik doe.’
Dag in de Branding 14 mei
Residentie Orkest / Otto Tausk: o.a. Mayke Nas, Down the Rabbit-Hole
Informatie en volledige programmering via deze link