Meteen naar de inhoud

Een rijbewijs voor de beroepsacteur – In Perspectief 14

In de serie In Perspectief kijkt Erik Akkermans terug en vooruit naar ontwikkelingen in cultuurbeleid en -praktijk. Vandaag: scholing als leerproces voor een sector.

Rijbewijzen en verzuimbeleid

Het jeugdtheatergezelschap was een collectief van acteurs. Ze waren samen verantwoordelijk en ze hielden zoveel mogelijk alles in eigen hand, ook het vervoer naar hun optredens. Dus een acteur met rijbewijs was dan wel handig. Vandaar het beroep op het Scholingsfonds voor Kunst en Cultuur om een bijdragen in de kosten van de rijlessen voor een van de acteurs. Het bestuur van het Scholingsfonds, waar ik lid van was, wees de aanvraag af. Het sloot niet aan bij de criteria.

Misschien waren we te streng, achteraf gezien. De meeste aanvragen kregen wél een positief onthaal. Zo kreeg dansgezelschap Introdans subsidie voor mediatrainingen, ook voor de dansers. Het Europees Keramisch Werkcentrum kreeg financiële steun voor deskundigheidsbevordering om digitale workshops te kunnen opzetten. Het Muziektheater, De Nederlandse Opera en Het Nationale Ballet zagen hun reguliere scholingsbudget aangevuld. Ze kregen extra ruimte voor ontwikkeling van kennis en vaardigheden, inhoudelijk maar ook op het gebied van leidinggeven, verzuimbegeleiding of projectmanagement.

Scholingsfonds

De cultuursector had geen gezamenlijke voorziening voor scholing totdat het Scholingsfonds voor Kunst en Cultuur (1995 – 2010) tot stand kwam. Tot die tijd deden kunstinstellingen voor grotere uitgaven soms een beroep op hun subsidiënt, vooral het Ministerie. Zelfstandig werkende kunstenaars konden een enkele keer terecht bij het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars.

Maar het kabinet Lubbers III (1989-1994) trok, in overeenstemming met het regeerakkoord, een flink bedrag uit voor extra scholing van werkenden in de collectieve sector, ook cultuur. De bibliotheken richtten daarmee hun eigen scholingsstichting op (BASOB). Voor muziekscholen en creativiteitscentra kwam er een Sociaal Fonds Kunstzinnige Vorming. En werkgevers en werknemers in de kunsten – vooral podiumkunsten – sloten een akkoord over een op te richten Scholingsfonds.1 De minister van OCW stelde hiervoor een startbedrag en een jaarlijks bedrag beschikbaar (in 2005 ongeveer € 300.000).

Het fonds richtte zich op de werkgevers: instellingen konden aanvragen doen voor hun werknemers. Pas een paar jaar later kwam er een afzonderlijk budget (€ 180.000) beschikbaar voor zelfstandige kunstenaars.

Het opstarten en besturen van het fonds deden de betrokken partijen in redelijke eensgezindheid. Twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee van de werknemers, een onafhankelijk lid en een onafhankelijk voorzitter vormden het bestuur. De ex-danser Dhian Siang Lie werd consulent van het fonds. Hij gaf voorlichting en begeleidde de aanvragers bij het opstellen van hun subsidieverzoek.

Aan het fonds lag een solidariteitsbegrip ten grondslag en om dit concreet te maken kende het fonds basisrechten toe: iedere aanvrager, klein of groot, kreeg bij positieve toekenning de eerste € 1500 voor honderd procent vergoed. Er waren geen strikte criteria. De aanvraag moest wel aantoonbaar passen bij de visie van waaruit de instelling omging met maatschappelijke en technische veranderingen. Dit gaf voldoende ruimte voor aanvragers van cursussen theatertechniek, basis computervaardigheden of reanimatie. Of cursussen voor zakelijke leiders, trainingen in ondernemerschap, sponsoring of marketing.

Een loket, een spin in het web.

Het aantal aanvragen bij het Scholingsfonds liep al snel behoorlijk op. Aan het eind van de jaren ‘90 wilde het bestuur het fonds meer laten zijn dan uitsluitend een loket. Het moest als een spin in het web fungeren en meer regisseur en stimulator zijn. Het fonds ging een laag dieper door de instellingen aan te zetten tot het maken van jaarplannen en door gezamenlijke aanvragen te stimuleren van koepels, zoals bijvoorbeeld die van de toneelgezelschappen. Dit gaf meer structuur en continuïteit en het sloot aan bij de groeiende gedachte aan ‘een leven lang leren’.

Hoewel de werkgevers graag zagen dat het fonds een breder deel van de sector zou raken, kwam dit niet van de grond. De bibliotheken en de kunstencentra behielden elk hun eigen sociaal fonds. De musea werkten eveneens op eigen kracht. Ook de uitbreiding met een afzonderlijk budget voor zelfstandige kunstenaars leidde niet tot een meer eensgezinde aanpak in de sector.

Integendeel, er ontstond gedoe tussen vertegenwoordigers van de kunstenaars en die van de instellingen. Toen het aantal instellingsaanvragen – door alle aandacht die de voorbereiding voor het nieuwe kunstenplan 2005-2008 vroeg – tijdelijk verminderde, ontstond onderbesteding en groeide de fondsreserve. Meteen was er pittige discussie over het al dan niet overhevelen van reserves: van instellingen naar kunstenaars. Bovendien was er een politieke verschuiving die het draagvlak en uiteindelijk het voortbestaan van het Scholingsfonds onderuit zou halen.

Het kabinet wilde zoveel mogelijk af van rechtstreekse verantwoordelijkheid voor sociale afspraken in de gesubsidieerde sector.

Een advies voor twee stromen

Interessant, ook nu nog, is in dit verband een notitie uit 2006 van ambtenaar Ruud Ierschot2 van de Directie Kunsten. Hij pleitte ervoor om alle afspraken die in Cao’s konden worden vastgelegd en door het ministerie werd geaccordeerd direct te verwerken in de subsidies aan instellingen Bleven er dan nog zaken over, zoals scholing of een regeling voor vroegpensioen, dan zou er een ‘sociaal secretariaat’ moeten komen van werkgevers en werknemers, dat verantwoordelijkheid nam voor zulke regelingen.

Dit idee ging dus aardig in de richting van voorstellen uit de Arbeidsmarktagenda zo’n tien jaar later. Werkgevers, werknemers en de vertegenwoordigers van zelfstandigen legden dit twee-stromen-idee (enerzijds zoveel mogelijk structureel geoormerkt sociaal budget in de instellingssubsidies; anderzijds een sociaal secretariaat) aan minister Plasterk voor alsof het uit eigen koker kwam . Hij nam het plan voor de eerste stroom over. Niet voor de tweede, want hij zou moeten betalen voor het sociaal secretariaat en daar voelde hij weinig voor.

Het Scholingsfonds viel tussen wal en schip. Het voortbestaan werd door het bestuur hartstochtelijk bepleit, zeker voor de periode dat er nog geen alternatief was. De nieuwe schoenen moesten nog ontworpen worden, waarom dan nu al de oude weggooien? Waren de opgebouwde expertise en samenwerking dan niets waard? Werkgevers ondersteunden het pleidooi. Werknemers en zelfstandigen niet; zij hadden elk een andere agenda. De minister ging ook niet mee. Plasterk moest bezuinigen; hij had een hele forse taakstelling, zoals hij ook aan de Tweede Kamer liet weten. Dus trok hij de subsidie in. In 2009 werkte het fonds vanuit zijn laatste reserves, in 2010 werd het geliquideerd.

Servicepunt UWV

Met het verdwijnen van het Scholingsfonds was er geen sector brede aanpak van ‘een leven lang leren’ meer. Instellingen moesten het op eigen houtje doen en het helemaal uit eigen middelen betalen. Wel bleven er initiatieven komen vanuit hun koepels. De bezuinigingen van 2012 namen echter alle ruimte weg. Toch er kwam een tijdelijk nieuw aanbod tot stand, ironisch genoeg juist dankzij die forse bezuinigingen.

In het besef dat de ingreep op cultuur ook een zware aanslag op de werkgelegenheid betekende, koos OCW voor een projectsubsidie om de directe gevolgen van ontslag van personeel door begeleiding en omscholing te verlichten. Hiertoe startte de Federatie Cultuur (koepel van werkgevers, afgekort FC) samen met de vakbond en met uitvoeringsinstantie UWV een speciaal project.

Het Servicepunt Kunst en Cultuur werd de tijdelijke impuls voor bij- en vooral omscholing van werkzoekenden. Veel kunstenaars en andere werkenden in cultuur maakten er gebruik van. Ze schoolden zich daadwerkelijk om voor banen elders in de sector of daarbuiten. De zakelijk leider werd yogadocent, de acteur werd presentatiecoach. De theatertechnicus schoolde zich om tot schipper, de artistiek leider tot uitvaartbegeleider (met een inmiddels gewaardeerd uitvaartbedrijf in Amsterdam). De danser werd inkomensconsulent, een collega fysiotherapeut. Enzovoorts.

Veel mensen vonden meer bestaanszekerheid en soms meer werkplezier in heel andere beroepen. De kunstsector verloor daarmee ook waardevolle medewerkers, net als later in de (post) coronatijd. Soms was er een win-win situatie als werkenden in de cultuursector een tweede professie leerden beheersen. Ze konden daardoor werk in de kunst combineren met verdiensten elders. Bij het Servicepunt kregen in de periode 2013-2015 uiteindelijk ruim 700 werkenden financiële steun en praktische begeleiding, zoals sollicitatietraining.3

Asschers sectorplannen

Een nieuwe episode volgde. Nogmaals kon de sector ervaring met scholingsplannen opdoen, nu dankzij de arbeidsmarktversterking van minister Asscher van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid (2012-2017). Hij vroeg per bedrijfstak om sectorplannen, gericht op het vergroten van mobiliteit en inzetbaarheid van medewerkers. Aarzelend sloten de cultuursector en de sector creatieve industrie zich hierbij aan. Er was nauwelijks voldoende ervaring, noch een instrumentarium om goed op de regeling in te kunnen spelen; de sector was klein en op achterstand in vergelijking met sectoren als Horeca, Logistiek of Techniek.

De Federatie Cultuur en de stichting Cultuur-Ondernemen (waar expertise was door aanvragen bij het Europese ESF -fonds) tekenden voor initiatief en uitvoering. Een kleine Regiegroep vanuit betrokken organisaties zag op het proces toe. Uiteenlopende partijen verenigden zich in het Sectorplan, bedoeld om ‘knelpunten en uitdagingen op de arbeidsmarkt in de culturele sector het hoofd te kunnen bieden’. Het ging om negen maatregelen voor in totaal zo’n 4,5 miljoen euro; de helft zou van de rijksoverheid komen. Scholingsaanbod was een van die negen maatregelen, in het bijzonder: training in ondernemerschap, loopbaanadvies aan werkenden en werkzoekenden en – vanuit de ervaring van het Omscholingsfonds Dansers – scholing van podiumkunstenaars voor een tweede carrière. Met alle maatregelen samen werden er uiteindelijk tussen de twee- en drieduizend mensen bereikt.4

Het Sectorplan zelf was een grootschalig leerproces voor de sector en eindigde katterig met gedoe over geld. Een stevige evaluatie leverde achteraf dan ook behoorlijk wat leerpunten op, al kwamen de missers voor een deel op het conto van SoZaWe dat veel te ingewikkelde, omslachtige en bureaucratische regels had opgesteld. Maar er waren, met name voor het scholingsonderdeel, zeker ook pluspunten, zoals de samenwerking rond de arbeidsmarkt, het open staan voor nieuw scholingsaanbod, de ‘lessons learned’. Het huidige Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) had bij de start als voordeel dat het niet vanuit een volstrekt blanco basis hoefde te vertrekken.

Een nieuw werktuig

Met het werktuig PPO heeft de sector Kunst en Cultuur na de liquidatie van het Scholingsfonds in 2005 voor het eerst weer een als structureel beoogde voorziening die ‘een leven lang leren’ mogelijk kan helpen maken. Het PPO-programma komt voort uit de Arbeidsmarktagenda Culturele en Creatieve sector5. Minister Ingrid van Engelshoven stopte in 2020 € 19 miljoen in het programma om het een stevige basis mee te geven, later nog aangevuld met budgetten voor specifieke oogmerken.

Wat criteria en toegang betreft is het instrument zo laagdrempelig mogelijk ingericht.

Via Werktuig PPO kunnen werkenden voor hun scholingsplannen een financiële bijdrage van een derde van de kosten krijgen voor een maximum van € 2.000 per jaar. Het gaat om individuele leertrajecten, maar ook om collectieve aanpak, zoals leernetwerken. Daarnaast stimuleert PPO initiatieven van branche- en beroepsorganisaties. Voor individuele organisaties is er een programma Digitale Transformatie opgezet.

Er is voor het eerst na het Scholingsfonds een sectorbrede voorziening, ditmaal met inbegrip van de creatieve industrie. Bovendien hebben ook andere overheden de samenwerking met Werktuig PBO gezocht en gevonden. Zelfstandige creatieven in provincie en gemeente Groningen bijvoorbeeld en in de regio Amsterdam hebben daar concreet voordeel van.

Sinds de start in 2021 heeft Werktuig PPO inmiddels meer dan 17 duizend aanvragen behandeld, meer dan 60% daarvan met een snelle positieve beslissing. Er is voor meer dan € 9.000.000 aan subsidie toegezegd. Dit zijn dus wel andere bedragen dan er bij het Scholingsfonds omgingen. 6

Uit de laatste kwartaalrapportage (derde kwartaal 2022) blijkt dat een ruime meerderheid van de aanvragers al langere tijd in de sector werkzaam is. De aanvragen betroffen vooral opleidingen (75%), trainingen (34%) en coaching (14%). Bij zo’n tien procent ging het om omscholing, binnen of buiten de sector. Veel vaker ging het om verdieping of verbreding van de professie. Van de aanvragers kwam 35 procent uit de creatieve zakelijke dienstverlening.

Duurzame aanpak

Werktuig PPO maakt deel uit van ‘het gezin’ van Platform ACCT dat uitvoering geeft aan de arbeidsmarktagenda van de sector.7 Nu is PPO een programma voor enkele jaren. Grote uitdaging voor het platform is om de voorziening een duurzaam karakter te geven.

De eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zal moeten blijken. Hoe substantieel vertaalt zich dat in financieel opzicht en in afspraken? Ook de rijksoverheid en wellicht ook andere overheden moeten voor de duurzame financiering worden aangesproken, niet zozeer als subsidiënt, maar vanuit hun rol als indirecte werkgever.

Het lijkt voor de hand te liggen om afspraken te koppelen aan wat er over ‘fair pay’ en ‘fair practice’ wordt afgesproken. Ook komt dan het ‘twee- stromen’- scenario uit het Advies Ierschot van 2006 weer in beeld. Zet je scholing in de eerste stroom dan maakt het deel uit van de jaarlijkse afspraken tussen overheid en organisaties van werkgevers, werknemers en zelfstandigen. Dan zijn er verplichte percentages aan afdrachten vanuit die partijen.

Wil je echter versnippering voorkomen dan is ook een vorm van ‘sociaal secretariaat’ nodig dat zorgt voor of op zijn minst toezicht houdt op de verdeling daarvan. Dat kan ook helpen de aansluiting te vinden en te houden bij het STAP-project van het kabinet.8 Bij voorkeur wordt ook collectieve expertise geborgd. De al bestaande sociale fondsen in de sector moeten zich daar dan toe gaan verhouden. Zo’n aanpak zou goed passen bij een sector die in professionalisering en samenwerking aan het groeien is.

Rijden naar de voorstelling; en na de voorstelling

Hierboven heb ik geprobeerd zo objectief mogelijk een beeld te schetsen van ontwikkelingen. De eigen rol die ik op het podium van scholing, mobiliteit en arbeidsmarkt heb mogen spelen hield ik er zo veel mogelijk buiten. Maar nu ik de voorstelling zo nog eens terugkijk, zie ik achteraf meer rode draad en samenhang. Al doende heeft de sector geleerd: het was een en al ‘cursus on the spot’. Het waren kleine, maar zekere stappen naar meer samenwerking, knowhow en professionaliteit.

De geringe massa van de sector, zeker als die niet samenwerkt, is vaak een handicap gebleken om de scholing stevig neer te zetten. De overheid bewoog, als het ging om sociale aspecten van de sector, heen en weer tussen grote betrokkenheid en afstand. De bewindsvrouwen Bussemaker, Van Engelshoven en Uslu hebben de slinger weer stevig richting betrokkenheid geduwd. En de rijksoverheid kan ook niet op afstand blijven, zeker niet van de scholing. Niet alleen vanwege het geld. Ook omdat er zoveel samenhang is met andere aspecten van de arbeidsmarkt. Denk aan steeds terugkerende thema’s als de omvang van de sector, opleidingen, beroepskwalificaties, fair practice, schijnzelfstandigheid, sociale zekerheid. Het is allemaal nog niet echt geregeld.

Acteurs moeten vooral goed kunnen spelen, soms ook kunnen autorijden. Als een theatercollectief vandaag subsidie zou aanvragen voor rijlessen dan denk ik dat dit niet op voorhand wordt uitgesloten. Maar naast de noodzakelijke cursussen rijvaardigheid, ondernemerschap, boekhouding voor de not-for-profit, marketing en digitalisering hoop ik op veel trajecten voor artistieke en inhoudelijke doorontwikkeling.

Uiteindelijk gaat het om de voorstelling.

ERIK AKKERMANS is bestuurder, adviseur en publicist. Hij was onder meer voorzitter van het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars, het Scholingsfonds Kunst&Cultuur, de Federatie Cultuur, de Stuurgroep UWV Servicepunt, de Stuurgroep Sectorplan Kunst&Cultuur, de Regiegroep Arbeidsmarktagenda Culturele en Creatieve Sector en arbeidsmarktplatform ACCT.

1 Over Kennis en Kunst, 1995-2010, ed. Marion Beltman, Amsterdam 2010

2 “En de Stroom rijst al meer en meer”, interne notitie Ministerie OCW, R.Ierschot, 2006

3 Wending, Transities in werk en arbeidsmarkt, (ed. Martin Verboom), verslag project UWV-Servicepunt, Amsterdam 2015

4 Leren van het Sectorplan Cultuur, van Knelpunten naar een nieuwe werkwijze voor de sector, onderzoeksverslag, ed. Werkplaats 4, Amsterdam, 2019

5 Arbeidsmarktagenda Culturele en Creatieve Sector, ed. Kunsten ’92, Amsterdam 2017

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden. Laat je waardering blijken met een kleine donatie!

donatie
Doneer

Waarom doneren?

We zijn ervan overtuigd dat goede onderzoeksjournalistiek en deskundige achtergrondinformatie essentieel zijn voor een gezonde cultuursector. Daar is niet altijd plek en tijd voor. Cultuurpers wil die ruimte en tijd wel bieden, en voor iedereen GRATIS toegankelijk houden! Of je nu rijk bent, of arm. Dankzij donaties van lezers zoals jij kunnen we blijven bestaan. Zo bestaat Cultuurpers al sinds 2009!

Je kunt ook lid worden, dan zet je je eenmalige donatie om in blijvende steun!

Wijbrand Schaap

Cultuurjournalist sinds 1996. Werkte als toneelrecensent, columnist en verslaggever voor Algemeen Dagblad, Utrechts Nieuwsblad, Rotterdams Dagblad, Parool en regionale kranten via de Geassocieerde Pers Diensten. Interviews voor TheaterMaker, Theaterkrant Magazine, Ons Erfdeel, Boekman. Podcastmaker, experimenteert graag met nieuwe media. Cultuurpers heet het geesteskind dat ik in 2009 op de wereld zette. Levenspartner van Suzanne Brink huisgenoot van Edje, Fonzie en Rufus. Zoek en vind mij op Mastodon.Bekijk alle berichten van deze auteur

Privé Lidmaatschap (maand)
5 / Maand
Voor natuurlijke personen en ZZP’ers.
Geen storende banners
Een speciale nieuwsbrief
Eigen mastodon-account
Toegang tot onze archieven
Klein Lidmaatschap (maand)
18 / Maand
Voor culturele instellingen met een omzet/subsidie van minder dan 250.000 euro per jaar
Geen storende banners
Een premium nieuwsbrief
Al onze podcasts
Eigen Mastodonaccount
Toegang tot archieven
Zelf persberichten (laten) plaatsen
Extra aandacht in berichtgeving
Groot Lidmaatschap (maand)
36 / Maand
Voor culturele instellingen met een omzet/subsidie van meer dan 250.000 euro per jaar.
Geen storende banners
Een speciale nieuwsbrief
Eigen Mastodonaccount
Toegang tot archieven
Deel persberichten met ons publiek
Extra aandacht in berichtgeving
Premium Nieuwsbrief (substack)
5 proefabonnementen
Al onze podcasts

Betalingen geschieden via iDeal, Paypal, Creditcard, Bancontact of Automatische Incasso. Wilt u liever handmatig betalen, op basis van een factuur vooraf, rekenen we 10€ administratiekosten

*Alleen bij een jaarlidmaatschap of na 12 maandelijkse betalingen

nl_NLNederlands