‘Wat verlang jij van Ingrid van Engelshoven, de Minister van Cultuur?’ vroeg Cultuurpers in een nieuwsbrief aan de abonnees. Goeie vraag! Zeker na dat eerste inkoppertje dat ze maakte met het royaal toezeggen van 10 miljoen extra aan het Fonds Podiumkunsten voor de goed presterende maar nog niks ontvangende instellingen, ‘omdat het geld op was’. Heel aardig die pleister, maar is dat voldoende? Van mij mag de Minister van Cultuur nog wel een beetje ambitieuzer zijn in haar beleid.
Mijn droom is dat de Nederlandse overheid een echte cultuurvisie zou hebben, zoals je dat in andere landen om ons heen ook ziet. Sprekende voorbeelden zijn onder de presidentiële inbreng in het Franse cultuurleven (Centre Pompidou, de glazen piramides rond het Louvre…), de topgezelschappen in Duitsland en Zwitserland die onder volledige financiering en protectie van de (lokale) overheid vallen (Tanztheater Wuppertal, het voormalige Béjart Ballet Lausanne) of de Oostenrijkse staatsopera van Wenen.
Foute Tobie
In Nederland kennen we al jaren geen cultuurvisie vanuit de regering. Die was er ooit wel. In 1940 heeft de foute Tobie Goedewaagen, de nationaalsocialistische secretaris-generaal van Volksvoorlichting en Kunsten, als eerste een visie op onze kunstsector geformuleerd én uitgevoerd. Want nee, Thorbeckes door de rechtse politiek vaak misbruikte uitspraak ‘Kunst is geen regeeringszaak’ was geen visie, alleen een liberale stelling. De regering mocht geen ‘oordeelaar van wetenschap en kunst’ zijn.
Tijdens de bezettingsjaren is er extreem veel geld in de sector gepompt, natuurlijk allemaal om foute doelen te bereiken (en dat is niet goed te praten!), maar het bijzondere is wel dat de kunstenaars daarmee een fundamentele positie kregen in het maatschappelijk leven. Gelukkig is die na de oorlog niet teruggedraaid. De bak met geld bleef behouden en de naoorlogse ministers van Cultuur hebben zeker in die eerste jaren een sterke visie ontwikkeld op de betekenis van kunst en cultuur in onze samenleving. Lees mijn boek erop na.*
Elitaire topkunst
Die naoorlogse visie is rond de jaren tachtig met de economische crises en bezuinigingen verdwenen. En nooit meer teruggekomen. Nou ja, vooruit, minister Elco Brinkman kwam nog het verste met zijn pleidooi voor ‘elitaire’ topkunst die gesteund moest worden door de regering – in een reactie tegen de naoorlogse visie dat kunst voor het hele volk toegankelijk moest zijn (en daar dateren de lage toegangsprijzen nog altijd van, terwijl de huidige regering de steun intussen grotendeels heeft stopgezet; vandaar de scheve marktverhouding tussen vraag en aanbod in de kunstsector).
Onze kunstsector heeft de laatste jaren steeds maar weer zélf moeten aangeven wat de betekenis van kunst is voor onze samenleving. En de regering heeft de Nederlandse kunst en cultuur tot louter een geldkwestie gebagatelliseerd. Aan onderwijs, zorg en defensie zijn die vragen over bestaansrecht nooit gesteld – waarom zou je? Alsof je aan een bakker vraagt wat de betekenis is van zijn brood voor z’n klanten. Sommige vragen zijn te simplistisch om te stellen en dat deze vraag wel aan kunst en cultuur werd gesteld, zegt zeker iets over de wijze waarop de kabinetten in de laatste jaren hun focus niet meer op de fundamentele kwaliteit van de samenleving hebben gericht.
No-brainer
Nooit is de laatste jaren die andere vraag gesteld: wat heeft de sector financieel en sociaal nodig om de fundamenten van de Nederlandse samenleving krachtig te blijven steunen en te ontwikkelen? Want dat kunst en cultuur bijdraagt aan sociale groei, pedagogisch klimaat, welzijn en volksgezondheid, integratie, is een ‘no-brainer’. Dat weet iedereen en dat ervaart ook iedereen in Nederland dagelijks in zijn gewone leven. Van het geërfde schilderijtje aan de woonkamermuur tot de blokfluitles van je kind, van een avondje Soldaat van Oranje in een vliegtuighal tot de boeken terugbrengen naar de bibliotheek, met je vaas naar Tussen Kunst en Kitsch in het lokale museum tot een keuze-abonnement in je regionale schouwburg. Het devies voor de regering zou dan ook moeten zijn: ‘Kunst en cultuur zit in ons allemaal. Zonder kunst en cultuur kunnen we niet leven. Zonder spelen geen brood.’
En dus hoort kunst en cultuur in het rijtje onderwijs, volksgezondheid, defensie, rechtsstaat, infrastructuur. De onderwerpen waar we wél vanzelfsprekend belastinggeld voor (willen) betalen.
Visie op de kunsten
Dus dat is mijn wens: een minister van Cultuur die een visie heeft op de Nederlandse kunsten. Hoe zorgen we dat het royale en bijzondere aanbod van museaal erfgoed tot jongste levende cabaretier en alles wat daartussen zit, optimaal deel uitmaakt van het dagelijkse leven van de Neder-, mede- en buitenlanders en als bindend element het sociale leven in onze maatschappij verrijkt?
En als de minister haar visie geformuleerd heeft, dan pas gaan de ambtenaren uitrekenen wat die visie, omgezet in een opbouwend beleid, kost. En dan komt er een begroting en budget en regels… aan dat laatste ontkomen we niet. Maar dit is wel diametraal omgekeerd aan hoe het nu al jaren gaat: de politici inclusief de minister beschouwen kunst en cultuur als sluitpost van het beleid dat geen aandacht of échte investering behoeft. Mogen we, in deze economisch gunstige tijden, daar nu eens vanaf?