Crash Park – La vie d’une île (2018) van de Franse regisseur Philippe Quesne voert 19de eeuwse waarden op in hun 21ste eeuwse uitwerking. De elitaire ontdekkingsreiziger is een modale toerist geworden, die zich in goed georganiseerde groepen naar iedere uithoek van de wereld beweegt, op zoek naar ultieme ervaringen, mits deze een retourticket westerse wereld niet in de weg staan.
Cliché démonté
Een groots decor speelt de hoofdrol in Crash Park. Marklin-decortjes zijn opgeblazen tot grootste toneeldimensies (het blijven natuurlijk mini-versies van de echte natuur) en met klimmuurconstructies is een kunststoffen habitat gebouwd, die in alles lijkt op het cliché van het onbewoonde, jungle-eilandje met wat lianen, enkele palmbomen en een grot. De constructie die in een laagje water staat, kan draaien, wat helpt als je de indruk wilt wekken dat mensen er dagen rondlopen en avonturen beleven.
Crash Park wordt een prachtig schilderij, dat met veel gevoel voor kleur, compositie en timing transformeert. De uit de lucht gevallen reizigers vinden meteen een gids in hun midden en draven braaf achter elkaar aan, klouterend over het minivulkaantje, op zoek naar eten en een slaapplaats voor de nacht. Crash Park is ook een soort poppenkast of kijkdoos. Met relatief eenvoudige middelen wordt de illusie van een apocaliptisch universum geproduceerd. Niets ligt in de weg op dit eiland, alles blijkt voorhanden. De reis is louter een kwestie van gezellig spel: Sporthuis Centrum meets Expeditie Robinson meets Gamma.
Les airs d'Hollywood
Een pianola, die laat negentiende eeuwse uitvinding, begeleidt vanaf de zijkant van het podium een deel van de scènes. Het apparaat verwijst mooi naar de mechanisering van culturele productie en het optimisme dat daarmee gepaard ging: hoe de mensheid als geheel van de nieuwe verworvenheden zou gaan profiteren. Maar al ras gaan Chopin en Debussy op in sensationele, filmische tunes en klinkt bombastische Hollywood samen met lyrische Alpendeuntjes, herinnerend aan Zwitserland’s nog immer hoge notatie op de ranglijst van toeristenbestemmingen en filmsetlokaties. Uteindelijk nemen vette beats van de party het over en worden laat-negentiende eeuwse waarden als idealisme en melancholie omgezet in 21ste eeuwse fun.
In plaats van kritische distantie, volstaat Quesne met de enscènering van de menselijke invasie als zodanig. Toefjes ironie houden de blik gaande, maar van een directe aanklacht is geen sprake. Zorgvuldig wordt elke vorm van drama, waarin de mens als vermaledijde held, villain of zondebok kan optreden, vermeden. Het water rond het eiland raakt uiteraard vervuild, maar dat mag de pret niet drukken. De gigantische ocotopus, in wiens grot de toeristen partyen, wordt een kopje kleiner gemaakt, er moet tenslotte ook gegeten worden.
Jusqu'à ce que le rire te quitte
Zo beeldschoon als de landschappen zijn die Quesne zijn publiek voortovert, zo flauw wordt op den duur de portée van de voorstelling. Feesten, er rest ons niet anders dan feesten. Het is een wat defaitistische conclusie. Behalve coconut-cocktails offreert de bar op het eiland ook kritische literatuur. Niet alleen Henry More’s Utopie staat op de lijst, ook Deleuze en Latour komen voorbij. Met die laatste werkte Quesne samen. De filososoof houdt zich sinds enige tijd ook bezig met theater, zie het interview in Etcetera alhier.
Ook kritiek is een vorm van tijdverdrijf geworden, lijkt Quesne te suggereren met de leeslijst, althans, je verandert de wereld er niet mee. Tijdens de finale wordt het rondom hangende achterdoek met wolkenluchten naar beneden getakeld, en klinkt luid en overweldigend Fly me to the Moon van Sinatra. Dat is kennelijk de enige uitweg die de brassende meute kan bedenken. Om elders opnieuw te beginnen, met exploitatie en entertainment, de puinhopen op aarde rokend achterlatend. Waar een schrijver als Houellebecq het niet nalaat om zijn publiek te moraliseren, is dat bij Quesne afwezig. Hij schildert de zorgeloze omgang met de wereld tout court.
Le rôle de l'homme
Het decentraliseren van de rol van de mens, het decor van achtergrond tot protagonist promoveren, de wereld van de dingen centraal stellen, is een belangrijke trend in het hedendaagse theater, geïnspireerd door het post-humanisme en filosofen als Bruno Latour en Donna Haraway. Zie bijvoorbeeld SOMETHING (out of nothing) van Kris Verdonck en 8:Metamorphosis van Nicole Beutler, voorstellingen die recent in Nederland uitkwamen en ook een dystopische thematiek hebben.
In al deze voorstellingen wordt de mens als een vrij onnozel wezen opgevoerd. Het slagen van de voorstelling hangt daarom af van de relatieve rol die de figuren op het podium spelen ten opzichte van de andere protagonisten, zoals bij Verdonck de stem van de Engel van de Geschiedenis en enorme, anemoon-achtige, veel langzamer opererende levensvormen, die in hun schoonheid even ongenaakbaarheid als kwetsbaar zijn. Bij Quesne moeten we het doen met een vuurspuwend, hardplastic eilandje en de octopus van stof.
Indignation
Op de eerste avond, getuige de verslagen die ik op Facebook las, was er boe-geroep en verontwaardiging. Zaterdagavond was daar weinig van te merken. De staande ovatie voelde raar, zo vlak na de finale met een triomfantelijke Sinatra. Geen idee of toeschouwers overvallen werden door berusting, een kritische noot herkenden in het defaitisme van Quesne of werkelijk genoten hadden van de theatrale expeditie. Het lauwe gevoel van herkenning, de voorspelbaarheid van de voorstelling en het gebrek aan kritische positie, stemt bitter. Maar zolang er geen kamerbrede aanhang is voor een ander politiek verhaal, waarbij de ecologische gesteldheid van de aarde serieus genomen wordt, weet Quesnes de status quo goed te treffen.