De draak blijft lastig. Echt afschrikwekkend krijg je hem natuurlijk nooit, maar dat wat leek op een kruising tussen een opslagtank en een metrobuis was al lachwekkend voordat er ook nog kitcherige klauwen uit de muur kwamen. Geen wonder dat de jonge Siegfried hier het fürchten niet leert en er lacherig bij staat.
We zijn dan flink gevorderd in de tweede akte van Wagners Siegfried, de derde opera van Der Ring des Nibelungen. De Nationale Reisopera wilde nadrukkelijk geen doodgedramaturgde enscenering brengen, en slaagde daar bij de eerste delen wonderwel in. In Das Rheingold bleek het Rijk der Nibelungen een duistere textielfabriek, terwijl de goden wachtten op de bergboemel naar het Walhalla – een soort pretpark in de wolken. Die Walküre toonde het buitenverblijf van oppergod Wotan als een blokhut in de bergen, en met behulp van videoprojecties en een strakke choreografie was de Walkürenrit visueel overrompelend.
Verantwoordelijk voor dit alles is regisseur, kostuum- en decorontwerper Antony McDonald: hij tekent voor een opvallend lichte en speelse Ring. Een verademing, daar Wagners vijftien uur durende meesterwerk bijkans bezwijkt onder wat regisseurs ervan proberen te maken. Er bestaan Marxistische (bezit is de wortel van het kapitalisme en alle kwaad), feministische (wie de liefde van de vrouw onderkent is vervloekt), ecologische (het stelen van het goud uit de Rijn is symbool voor roofbouw op de natuur), fantastische (de Ring als een soort ruimtesprookje) en Freudiaanse interpretaties en McDonald lijkt die vooral allemaal te willen debunken.
McDonald koppelt eenvoud aan een grote drang om ‘gewoon’ het verhaal te vertellen: een zwaard is een zwaard, een speer een speer en een draak een eh… opslagtank met klauwen. In de eerste twee akten van Siegfried slaat hij echter door, door op wat gezeul met een wandelwagen na zich zo trouw aan de eeuwenoude regieaanwijzingen te houden dat het resultaat kinderachtig oogt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit ook door Wagner zelf komt. In de eerste uren horen we voornamelijk Sprechgesang, zien we louter mannen kibbelen, krijgen we een uitvoerige samenvatting van de twee voorafgaande opera’s en als toetje, inderdaad, een draak en een zingend vogeltje.
Financiële redenen noopten Wagner om in 1857 het werk aan de Ring te onderbreken, vlak nadat hij de tweede akte van Siegfried had voltooid. Artistieke problemen lijken daar zeker aan bijgedragen te hebben. Pas vijftien jaar later hervatte Wagner het werk en het verschil in de orkestklank, gevoed door de ervaring die Wagner inmiddels had opgedaan met het baanbrekende Tristan und Isolde en Die Meistersinger, is immens. Het is alsof je zwaar verkouden naar de eerste drie uren hebt geluisterd en de oren opeens open ploppen. En het helpt als daarbij ook nog eens dat de handeling in een stroomversnelling komt en vrouwenstemmen aan het palet worden toegevoegd – zelfs al duurt het slotduet ruim een half uur.
De stijlbreuk in de orkestklank volgt McDonald op het toneel. Een deel speelt zich af voor gesloten doek, een deel in het boudoir van Erda, waar de drie Nornen die we pas in Götterdämmerung te horen krijgen al aanwezig zijn, en de rots waarop Brünnhilde te slapen ligt is omgetoverd tot een mausoleum. Opeens is de enscenering net zo spannend als wat uit de orkestbak klinkt. En daar vindt het ware wonder van de Enschedese Ring plaats. Onder leiding van veteraan Ed Spanjaard gaat geen enkel detail verloren, is de klankbalans zelfs op de meest complexe momenten nagenoeg perfect en overstemt hij de – overigens stuk voor stuk uitstekende – solisten nergens, voorwaar geen sinecure met 110 man in bak, die zo nu en dan toch echt allemaal zo hard mogelijk moeten spelen.
Spanjaard geeft zo ook in dit derde deel het orkest de rol die Wagner voor ogen stond: die van alwetende verteller. Die draak nemen we dan maar op de koop toe.
De Nationale Reisopera, Orkest van het Oosten o.l.v. Ed Spanjaard: Richard Wagner – Siegfried. Wilminktheater Enschede, 25 september t/m 11 oktober.