Soms zijn we zelf niet bij een concert of voorstelling, maar is er een toeschouwer die in meer dan een paar zinnen een mooie of kritische beschouwing wijdt aan een voorstelling. Die stukken mag u inzenden, en als ze goed genoeg worden bevonden, plaatsen wij ze door op De Dodo. Met onze hartelijke dank, natuurlijk. Mail uw stukken naar: dedodo@cultureelpersbureau.nl
Gastrecensie door Frank van Berkel
Gisterenavond heb ik in het Holland Festival naar de Bach Cello suites geluisterd in het speciaal voor Bach’s muziek ontwikkelde paviljoen van de Britse architecte Zaha Hadid. Allereerst de uitvoering van de Frans-Canadese cellist Jean-Guihen Queyras (43); subliem! Helder, haarzuiver (ik heb nog nooit zo’n mooie reine kwint gehoord) en schoon van klank. Alle snelle passages werden technisch soepel gespeeld. De keerzijde was dat het soms nogal gevoelloos overkwam. De muziek spreekt voor zich, daar zit voldoende emotie in, maar de momenten dat hij enige strijd moest leveren om de gecompliceerde delen te volbrengen leverden nog wat spanning op. De vierde suite (in mijn ogen de minst boeiende) werd door zijn al te technische uitvoering nogal saai. Daarentegen hadden de suites 2 en 3 meer ontroering in zich, hoewel ook hier steeds de herhalingen in courantes en de bourées, niet in het minst door het hoge tempo van de uitvoering, afgeraffeld leken te worden!
Nu luister ik de mij alom geliefde Pieter Wispelwey-uitvoering er nog eens op na. De tempi zijn een stuk lager, waardoor het een minder hoogstaande uitvoering lijkt. Maar ach, wat een schoonheid door eenvoud! De klank is meer ‘kartonachtig’ in tegenstelling tot de cleane sound van Quevras. Dit komt door de darmsnaren die Wispelwey gebruikt. Ook gebruikt Wisselpelwey meer adem tussen de noten en langere pauzes in de fermates. Iets wat ik bij Quevras echt heb gemist; een peinzende interpretatie van elke frase. Bij de Bach cello suites heeft elke frase (bijna elke noot) zijn tijd nodig om overwogen te worden. Zowel voor de speler als voor de luisteraar. Suite 4 heeft daardoor bij Wispelwey duidelijk meer gevoel en spanning.
En dan nu het paviljoen. Ten eerste ziet het er fabelachtig uit met mooie rondingen en vormen. Een soort sluierspiraal waar het publiek en de cellist zijn ingewikkeld. Het voegt veel aan de muziek toe om deze niet op de locaties te horen waar je dat gewend bent (een kerk of een concertzaal). Deze manier van beleving past bij de tijdloosheid van Bach. Sterker: in de ervaring van gisteren had de muziek nu geschreven kunnen zijn. Aan de andere kant heeft deze ervaring ook een museaal karakter, namelijk het aanschouwen van oude kunst in een nieuwe (moderne) omgeving. Maar daar is natuurlijk niets mis mee.
Tot slot was de akoestiek perfect: de helderheid van de grote hal (de gashouder), afgetopt (gedempt) door de stof van het paviljoen. De zichtlijnen waren niet altijd optimaal, wat weer jammer was.
Rest nu nog de vraag: hoe zou de barokke opvatting van Pieter Wispelwey passen in een dergelijke ‘design’ paviljoen? Hij zou in ieder geval een goed pak aan moeten trekken, met zijden sokken in plaats van geitenwol.
Gezien: Bach Cello Suites 1, 2, 3, & 4 – J.S. Bach, Jean-Guihen Queyras – cello Westergasfabriek Gashouder, Zaha Hadid Architects Paviljoen. Zo 6 juni 2010.
Zelf vergelijken:
Queyras:
Wispelwey