Er was een tijd, dat kunst geen volle zalen hoefde te trekken om toch door de bevolking geaccepteerd te worden. Op het totale budget van een gemeente kost zoiets als kunst tenslotte niet meer dan een grijpstuiver, je wordt er dus niet slechter van, terwijl je er in het beste geval wel alleen maar beter van kunt worden. Zo is De Internationale Keuze van de Rotterdamse Schouwburg ooit begonnen.
Nu, 10 jaar later, beleefde het festival vol onverwacht, omstreden, lekker en verbijsterend theater zijn laatste editie onder leiding van medeoprichtster Annemie Vanackere. Zij vertrekt naar kunstwalhalla Berlijn, in een tijd dat in Rotterdam een cultuurwethouder aan de macht is, die kunst wel een leuke tak van sport vindt, maar wel een, die zelf de broek op, en de zalen vol moet houden. Het zou dus wel eens de laatste editie ooit kunnen worden, want we kunnen ons goed voorstellen dat het de Rotterdamse cultuurbrengers zo langzamerhand de strot uit komt om in zo’n ondankbaar klimaat te opereren.
Wat gaan we missen aan dat tegendraadse festival in de mooiste schouwburg van het land? De laatste week van De Keuze is een perfecte samenvatting. Het theater van Lotte van den Berg is bijvoorbeeld zoiets dat je mooi vindt, of juist wegwuift als dikdoenerig gezweef. Haar voorstelling Les Spectateurs was het resultaat van een half jaar durend verblijf, met haar spelers, in Kinshasa, de hoofdstad van Congo. Onze recensent Wijbrand Schaap bleef twijfelen:
“Wat we ermee moeten is een heel goeie vraag. De voorstelling lijkt ook niet om duiding te vragen: de beelden zijn wat ze zijn, doe ermee wat je goeddunkt. Je zou kunnen zeggen dat dit stuk van een uur wat mager is als resultaat van een half jaar gezelschapsverblijf in Afrika en een repetitieproces van een paar maanden. Je zou dat ook niet kunnen zeggen. Je zou ook kunnen zeggen dat het juist heel veel is, wat er in die voorstelling is gestopt.”
Een zelfde vorm van onnadrukkelijkheid, die kan leiden tot vrijblijvendheid, was te zien bij de voorstelling Talkshow van Miet Warlop. De combinatie van lezing over dramaturgie en vertoning van slapstick kon Daniël Bertina moeilijk bekoren. Hij schreef:
“Toch knaagt er iets bij Talkshow. Het voelt allemaal nét iets te vrijblijvend. Dat heeft te maken met de manier waar Warlop zich over het podium beweegt: volkomen onnadrukkelijk en onbewogen in alles wat ze doet, in de beste traditie van de het-zal-me-een-worst-wezen-of-er-iemand-wat-van-begrijpt-performancekunst. Zo’n houding voldoet in een galerie, maar in het theater is dat niet zo spannend om naar te kijken”
Was het dan toch allemaal te kunstzinnig geworden? Of zijn onze recensenten tezeer door de nieuwe tijdgeest aangetast? Willen we alleen maar klare taal en lekkere brokken op het toneel? Het antwoord is ‘nee’. Toen Daniël Bertina twee dagen later aanwezig was bij de voorstelling La Fin du Western maakte hij iets mee dat sommige toeschouwers te erg voor woorden zouden vinden, maar waar hij, in een meeslepend geschreven beschouwing, nut en vooral noodzaak van kon bewijzen:
“De spelers rennen de tribune op en jagen een deel van het publiek als vee richting Gbagbo’s bunker op de speelvloer. Daar speelt zich een soort grimmig ontgroeningsritueel af, buiten het zicht van de toeschouwers op de tribune. Midden tussen het bijeengedreven publiek in de bunker wordt afwisselend steeds een van de dansers omringd door de anderen. Als drilsergeants krijsen ze hem op hoog tempo commando’s in de oren. “ZIT! LIG! SPRING!” – terwijl hij als een epilepticus door de massa schudt. Je voelt je bijna medeplichtig.”
Van een totaal andere orde is het theater van de Amerikaan Richard Maxwell. Zijn voorstelling Neutral Hero, over het extreem kleinburgerlijk Amerikaanse platteland, hakte er met zijn uiterst kale vormgeving en dito speelstijl in bij recensente Jowi Schmitz:
“Het gaat maar door. Alsof er op de achtergrond een onzichtbare metronoom met het stuk meetikt. Onzichtbaar maar onwrikbaar. Het publiek schuift onrustig onder dat strakke juk. De kijkers worden net als de spelers met een subtiele belichting in dat ritme, in die sfeer meegetrokken. Soms rood, soms blauw, soms wit kleurt de zaal. Een stoomlocomotief die traag over je heen tuft, keert en opnieuw over je heen tuft. Je denkt nog dat het meevalt maar iedere keer word je een beetje platter. Dat is verontrustend, maar ook indrukwekkend. Over een paar jaar weet je het verhaal misschien niet meer, maar de sfeer etst zich in je hoofd.”
De Internationale Keuze toont theater dat alle grenzen overschrijdt, en dat zijn we in Nederland niet gewend. Dat vindt tenminste ook actrice en theatermaakster Sarah Moeremans. Zij is voor een jaar letterlijk artist in residence in de Rotterdamse Schouwburg en heeft haar werkkamer direct naast de ingang ingericht.Tijdens de Internationale Keuze heeft ze een zestal studenten van toneelscholen in Nederland aan de hand meegenomen langs de wonderen van het internationale theater. Verslaggeefster Fransien van der Putt tekende uit haar mond de volgende zinnen op.
“Het vak van acteur heeft zich niet erg ontwikkeld. Het doe-maar-gewoon-realisme viert hoogtij. Een festival van deze kwaliteit is een supergoede gelegenheid voor jonge acteurs om verschillende spelopvattingen aan den lijve te ondervinden. Ze worden met uitersten geconfronteerd en aan het denken gezet. Ik wil dat ze leren kiezen, dat ze niet gaan zitten wachten tot ze gekozen worden. Ik wil dat ze de rijkdom leren zien in plaats van zich als slachtoffer op te stellen.”
En dat, beste kijkbuiskindertjes, geldt niet alleen voor Nederlandse toneelspelers, maar voor ons allemaal. Volgend jaar weer in Rotterdam?