Jet Bussemaker is tevreden. De komende paar jaar zal er over de subsidies die onder haar regime vallen, weinig gezeurd worden. Dat stelt zij in haar brief van dit weekend. Immers, de basis van het systeem ligt vast: er zijn grote musea, symfonie-orkesten, opera- en theaterclubs wier subsidie in beton gegoten is. Of liever gezegd: uit klassiek marmer gehouwen, want geld krijg je op basis van prestaties uit het verleden, niet voor je visionaire toekomstplannen. Wie visie koestert, kan zich melden bij fondsen en lagere overheden. Daar moet ook nog iets gebeuren met talentontwikkeling. Wat precies, weten we over dik anderhalf jaar.
Eindelijk af van het vierjaarlijkse gezeur?
Ja. Het is Bussemaker gelukt. Waar haar voorgangers, inclusief Halbe Zijlstra, steevast tegenop liepen, was de kleine oorlog die elke vier jaar in kunstenland uitbrak als de rijkssubsidies verdeeld moesten worden. Want elke vier jaar was er de suggestie dat alles anders kon, en dat alles ook anders moest. Grote, oude gezelschappen vreesden (vaak terecht) voor hun voortbestaan, terwijl jonge en kleine clubs luidkeels een plek opeisten in de eredivisie.
De vorige PvdA-er op Cultuur, Rick van der Ploeg (staatssecretaris van 1998-2002), dacht van dat gezeur af te zijn door enkele tientallen jonge en aanstormende makers tot die eredivisie toe te laten onder het motto: zorgen jullie er zelf maar voor wie plaats maakt voor wie. Hetgeen dus niet gebeurde, want eenmaal binnen in de structurele subsidie wil niemand zijn hypotheek en ziektekostenverzekering meer in de waagschaal stellen. Het aantal makers dat wegens artistieke uitputting ruimhartig plaatsmaakte voor een nieuwe generatie is op de vinger van één leprahand te tellen.
Na wat jaren voortmodderen bedacht men een basisinfrastructuur, die rust in de tent zou brengen. Dat is het systeem waarop Bussemaker nu zo trots is: bedacht in 2008, ingevoerd in 2009, maar tot op het bot gestript in 2012. De basisinfrastructuur, met plaats voor oud en rijp, jong en vernieuwend, en piepjong en lerend. Keurig verdeeld over verschillende potjes. Iedereen was er blij mee. Voor het eerst zou in 2012 een nieuwe verdeling van geld plaatsvinden zonder processen, demonstraties, lobbygevechten en andere subsidie-ellende.
Totdat Halbe Zijlstra kwam en besloot dat het mes erin kon. De gevolgen zijn bekend.
Is de toekomstvisie echt zo onbelangrijk als Bussemaker zegt?
Het is de grote roze olifant van mark Rutte: visie. Hij haat dat woord. En nu is het ook tot cultuurbeleid verheven. Volgens Jet Bussemaker zijn grootse toekomstplannen namelijk de dood in de pot. Elke subsidie-aanvraag stond er de afgelopen decennia vol mee, en het is waar: achteraf vroeg niemand wat er nou eigenlijk van die plannen terecht was gekomen. Dat kwam, omdat er meestal na die vier jaar een hele andere staatssecretaris zat dan degene naar wiens visiemodel die visie van die makers geschreven was. De cultuursector schreef zich dus van visie naar visie. Van ‘jongeren’ naar ‘diversiteit’, naar ‘educatie’.
Nu gaat het dus niet meer om visie, maar om ‘prestaties uit het verleden’. Bij het afrekenen achteraf best handig. Alleen: wat vinden we belangrijke prestaties?
Publieksbereik kan toch geen reden zijn om subsidie te krijgen?
Subsidie krijg je omdat de overheid iets belangrijk vindt, maar waarvan tegelijkertijd bekend is dat het nooit uit de markt betaald kan worden. Dat was jarenlang de logica achter de subsidie voor gezondheidszorg, onderwijs, wetenschap en cultuur. Die logica is nu veranderd in: alles moet in principe uit de markt betaald worden, maar zolang dat nog niet kan, kan er een beetje geld bij. Op zich begrijpelijk, maar dit liberale dogma klinkt realistischer dan het is. We zitten immers nog steeds met een eeuwenlange traditie van hoge belastingdruk, en dus een vertrouwen onder de burgers dat de overheid van die 60% van je inkomen zorgt voor de hulpbehoevenden, en voor het onderwijs, de gezondheidszorg en de cultuur. Nu claimt de overheid nog steeds 60% van de hoogste inkomens, maar steekt ook geen poot meer uit aan de hulpbehoevenden, het onderwijs, de gezondheidszorg en de cultuur. Sommigen vragen zich dus terecht af wat er nu met al dat geld gebeurt.
De problemen zijn dus niet uit de wereld?
Het door Halbe Zijlstra uitgeklede systeem van de basisinfrastructuur is een behoudend systeem, dat nu geen enkele waarborg biedt voor de toekomst. Immers: wat nu goed is, en ook op het recente verleden kan worden afgerekend, kan morgen uit zijn. Research and Development, de kernwaarden van iedere goede economie, zijn niet verankerd in het systeem. Sterker nog: ze zijn eruit gehaald door Bussemakers voorganger, en pas in 2015 weet ze of er iets voor geregeld kan gaan worden.
Grote kans dat we blijven zitten met een vergrijsd en stug systeem vol oude en vroegoude musea, kunstenaars en gezelschappen, die geen enkele reden hebben om van de reeds eerder bewezen successen af te wijken. Nieuwkomers zullen wellicht ooit hun talenten kunnen ontwikkelen, maar moeten zich natuurlijk voegen naar het op bewezen successen draaiende systeem, willen ze ooit een hypotheek of ziektekostenverzekering kunnen betalen.
Over uiterlijk acht jaar gaat het hele systeem dus op de schop. Met heel erg veel geschreeuw en ellende.
De brief van Bussemaker vindt u hier.