Goed bezig, daar in Den Haag. Nadat het gezelschap eerder deze week al aankondigde een jonge maker nog vóór zijn dood in de artistieke leiding op te nemen, volgt vandaag de mededeling dat Het Nationale Toneel wil fuseren met de Koninklijke Schouwburg. Dat zou betekenen dat voor het eerst in lange tijd in Nederland de bespeler van een stadstheater weer iets te zeggen krijgt over de plek waar het speelt en het publiek dat daar binnenkomt.
Volgens het persbericht gaat het om een onderzoek dat al in februari klaar moet zijn. Dat is astronomisch kort, en dat betekent dat ze er eigenlijk al uit zijn, daar in het Haagse. Als dat zo zou zijn, betekent dat dus een revolutie in theaterland, waar we al heel lang op zitten te wachten.
Want hoe is het op dit moment? Nu hebben we een scheiding tussen makers, in een gezelschap, die dingen maken. Daar willen ze publiek voor hebben, maar niet per se, want publiek, dat is iets voor theaters. Daarnaast hebben we dus schouwburgen, die dingen presenteren. Soms hebben ze een vaste deal met een gezelschap, zoals bijvoorbeeld Het Nationale Toneel en De Koninklijke Schouwburg, of Toneelgroep Amsterdam en de Stadsschouwburg Amsterdam.
Die vaste samenwerkingen gaan goed zolang ze goed gaan, maar het gaat net iets te vaak fout om het lekker te laten zijn. Dan heeft de directeur van de schouwburg een plan waardoor een plan van het gezelschap in duigen valt. De directeur van de schouwburg vindt het namelijk zijn taak in het leven om de zaal vol te hebben. En dat is weer iets waar de maker van kunst zich niet om hoort te bekommeren. Vroeger. Mocht niet van de subsidieverlener.
Dat is echter veranderd. De maker van kunst heeft er tegenwoordig een geweldig belang bij om de zalen vol te hebben, en dus zijn theater en gezelschap veel meer met hetzelfde bezig dan vroeger. Waarom dan nog scheiden? Veel beter is het wanneer het hele gebouw en het hele gezelschap één gezamenlijk doel hebben: een huis te zijn met echte gastheren, die precies weten wat er in hun huis gebeurt, wie daar welkom is, en wat daar te zien is. Het huis kan nu echt een band opbouwen met het publiek.
In andere landen gebeurt dat al eeuwen. Met goed resultaat. Nederlandse kunstliefhebbers kijken altijd vol jaloezie naar onze oosterburen, waar de stadstheaters niet alleen bakken met geld hebben, maar ook eigen huizen, vaste publieken en flexibele programmering.
Leuk detail: in de mannetjesstrijd tussen de oude grootheden Theu Boermans en Johan Simons is Theu Johan zo opnieuw te snel af. Simons gaat immers in Rotterdam, Gent, Hamburg en het Ruhrgebied en De Betuwe werken aan een enorm megagroot paneuropees theatergezelschap, maar zonder eigen huis. Terwijl hij dat ook heel graag zou hebben. Een eigen huis, zoals hij nu in München heeft.
Theu is nu sneller. Opnieuw. Dat moet pijn doen.