In een discussie (op facebook, waar anders) over het vertrek van NRC Handelsblad uit Blendle, liet een redacteur van die krant zich zeer laatdunkend uit over een lezer die 30 cent had betaald voor een van zijn artikelen. In een recent artikel op Frankwatching concludeerde een deskundige dat onderzoeksjournalistiek alleen nog zou kunnen overleven als we kranten zouden gaan subsidiëren.
Vorige week verscheen een artikel in The New Yorker waarin de muziekcriticus van dat blad het einde van zijn vak betreurde. Onder de veelzeggende titel ‘THE FATE OF THE CRITIC IN THE CLICKBAIT AGE‘ constateerde Alex Ross dat steeds meer kunstinstellingen functioneerden in een kritiekloos universum.
Gaap
Ik kon een luide geeuw niet onderdrukken. Ross beklaagde zich over een fenomeen dat ruim 8 jaar geleden al overal zichtbaar was, en waar al op talloze plekken over is gediscussieerd.
Het was destijds overigens ook de reden voor de oprichting van Cultuurpers en twee jaar later een specialistisch medium als ‘Theaterkrant.nl‘. Inmiddels zijn er wereldwijd talloze websites en facebookpagina’s waar kunst besproken wordt, en niet alleen door mensen die met een opera- of musicalblog vooral uit zijn op gratis kaartjes in ruil voor een ‘kritisch’ artikel op hun website.
Een overschot aan slechte critici
De analyse klopt dus niet. Alex Ross beschrijft de neergang van de ‘kunstkritiek’ in de papieren media, zonder de opkomst van het kunstdebat in de digitale media serieus te nemen. Er is namelijk geen gebrek aan critici. Er is hoogstens een overschot aan slechte critici.
Natuurlijk: wereldwijd, maar zeker in de kapitalistische, neoliberaal georganiseerde wereld staan de kunsten onder druk. Ook is de ruimte voor kunstbeschouwing in papieren media, of lineaire media als televisie, afgenomen. Maar het bereik van die media zelf is vooral in rap tempo afgenomen. Oplages zijn dramatisch gekelderd, kijkcijfers historisch laag. Zo laag zelfs dat Coca Cola deze week nog aankondigde helemaal te stoppen met adverteren in de ‘oude’ media, om zich volledig te gaan richten op ‘online’. Denk: Facebook, Snapchat, Instagram, Youtube.
Op deze manier valt de laatste financiële basis weg onder het lang gangbare verdienmodel van kranten, tijdschriften en televisie. Maar de meesten waren toch al aan het omschakelen naar een model dat meer recht doet aan hun kracht: de lezers. Nederlandse kranten worden nu al voor zeventig procent gefinancierd uit abonnementen en losse verkoop. Hoog tijd dus dat die media meer gaan letten op wie ze bedienen, en minder oog krijgen voor die paar adverteerders die nog over zijn.
De comeback van de kunstjournalistiek
Dat in die heroriëntatie kunstbeschouwing wel degelijk nog een rol speelt, bewijzen Nederlandse kranten als NRC, Volkskrant en Trouw. Na een diep dal tussen 2010 en 2014, waarbij de ruimte voor kunst in de kolommen en in het personeelsbestand werd geminimaliseerd, is de kunstbeschouwing teruggekeerd, samen met de hardere vormen van kunstjournalistiek: het onderzoek van beleid en technische ontwikkelingen.
Maar kunstkritiek blijft een dure en dus kwetsbare vorm van journalistiek: een recensent moet voor een stuk steeds op pad. Hij is dus veel tijd kwijt en dat rijmt slecht met een loondienstcontract, waar de productie per uur hoog moet zijn. Dus zijn de meeste recensenten in Nederland tegenwoordig freelancer. De inkomsten uit dat werk zijn ook zo laag, dat de onafhankelijkheid zelfs bij krantenrecensenten in het geding is. Er zijn weinig zich criticus noemende lieden meer, die niet ook werken als pr-medewerker, dramaturg of jaarverslagenschrijver. Hoe kun je anders je lievelingswerk nog financieren?
Recensies zijn niet populair
Komt bij: recensies zijn geen populair onderwerp bij lezers. Dat dagbladhoofdredacties hun redactionele ruimte voor dit soort stukken inperken is dus logisch. Papier is duur. Dat overleven op losse blendle-verkoop voor een recensent ook weinig voor de hand ligt, is geen verrassing. Ook al moeten wij met Cultuurpers de cijfers van ons eerste kwartaal nog binnenkrijgen, uit de bezoekcijfers blijkt dat het aantal mensen dat langer dan 15 seconden bij een recensie blijft hangen zeer klein is. Veel kleiner dan de groep mensen die achtergrond en nieuwsduiding lezen. Dat kan oplopen tot een factor tien bij zeer actuele kwesties.
Bij alle onheilstijdingen heb ik de afgelopen jaren ook iets geleerd: de kritiek zoals wij die kennen, het stukje van driehonderd tot zeshonderd woorden in de krant met een bespreking en beoordeling van zoveel mogelijk aspecten van het kunstwerk, is een typisch dagbladendingetje. Daarmee beweer ik ook dat zulke stukken even gedoemd zijn als de krant die weigert te vernieuwen.
Kunstcritici roepen namelijk al een kleine halve eeuw dat kunstenaars niet steeds met hetzelfde moeten komen, dat ze hun vak moeten vernieuwen, dat ze hen moeten verrassen. Ondertussen schrijven die kunstcritici dat al meer dan veertig jaar op dezelfde manier op. Kortom: de kunst vernieuwt zich een ongeluk, terwijl de criticus al jaren ongewijzigd commentaar levert vanaf de zijlijn.
Met hun starheid belemmeren die kunstcritici ook nog eens de vooruitgang van de sector. Hoe gezaghebbender, hoe gevaarlijker voor die vooruitgang, zelfs.
Vernieuwen is noodzaak
Vernieuwen is moeilijk. Hondsmoeilijk zelfs. Ik probeer mezelf al jaren tot nieuwe vormen te dwingen. Soms slagen die experimenten, soms niet. Inmiddels pleit ik (ook bij mijn collega’s) voor stukken die verder kijken dan dat ene kunstwerk dat besproken moet worden. Ik verlang naar stukken die dieper graven, die de wereld van de lezer betrekken bij dat ene kunstwerk. Meer essay, minder invuloefening. En vooral ook minder angst voor het oordeel van de kunstwereld.
Voor de criticus is er geen groter gevaar dan serieus genomen te willen worden door de mensen over wie die moet schrijven. Als het gebeurt is het misschien meegenomen, maar het mag nooit een doel zijn. Laat kunsthistorici en curatoren zich maar uitleven met Lacan en Derrida.
Overleven is mogelijk
Nu blijft dus de vraag: kun je daarvan leven? Ik beweer hier van wel. Als er 1 ding is dat ons experiment met losse verkoop via blendle heeft opgeleverd, is het dat moeite die je ergens in stopt er vaak ook weer uitkomt. In de vorm van meer verkoop aan de lezers. Gemakzucht verkoopt niet, dat doorziet een lezer direct. Traditioneel en plichtmatig schrijven werkt ook niet. Als journalist moet je flink investeren wil je overleven in een wereld waar je per artikel en per lezer geld verdient.
Een enkele krant bevat honderden artikelen die soms meer of minder tijd hebben gekost. Er hoeft maar één artikel in te staan dat jou als lezer over de streep trekt om die paar euro neer te tellen voor die aankoop. Voor een kunstjournalist die zonder krant wil overleven moet elk stuk dat ie schrijft die reden zijn. In de praktijk blijkt het weinig uit te maken of een verhaal op Blendle vijf cent kost, of een euro. Kopen is een handeling en dat besluit tot handelen neemt de lezer elke keer opnieuw.
De journalist van 2017 en verder is geen radertje meer in een groter geheel. Een journalist die ertoe wil doen zal dat met elk artikel opnieuw moeten aantonen. Een journalist die zijn vak niet op een nieuwe manier kan bekijken, verspeelt zijn kansen om te overleven.