Dankzij een tip van een lezer zagen we dat in Eindhoven gedoe is rond subsidies. Nu gebeurt dat wel vaker, maar hier was iets speciaals aan de hand. Het Eindhovens Dagblad meldde (Blendle link €) dat de voltallige Raad van Toezicht van de Stichting Cultuur Eindhoven was opgestapt. Er was stront aan de knikker omdat, zo schrijft het ED, de leden het onverteerbaar vinden dat het Eindhovense College de verdeling van cultuursubsidies weer naar zich toetrekt.
Tijd voor een blik in de Eindhovense cultuurpolitiek. In 2016 heeft de gemeenteraad van Eindhoven besloten dat ze niet meer wil besluiten over individuele cultuursubsidies. Dat is iets wat veel lokale, maar ook landelijke politici namelijk vervelend vinden: mekkerende kunstinstellingen. Met Thorbecke in de hand (‘De regering is geen oordeelaar van wetenschap en kunst’) besteedt men het vaststellen van wie wel en geen overheidssubsidie krijgt het liefst zo ver mogelijk uit. Daarom hebben we hier cultuurfondsen, en daarom heeft Eindhoven de Stichting Cultuur Eindhoven. Die stichting krijgt alle geld dat voor cultuursubsidie is bestemd en mag zelf bepalen aan wie die wordt toegekend. Heel handig. De politiek hoeft er nog maar eens in de vier jaar naar te kijken.
Niet bevoegd
Dat gaat allemaal goed, totdat het fout gaat. En het ging dus fout toen de Stichting Cultuur Eindhoven besloot dat de Bibliotheek Eindhoven minder geld moest krijgen. De bibliotheek maakte bezwaar, stapte bij geen gehoor naar de rechter, raakte na één beroepszaak al haar subsidie kwijt, ging daar weer tegen in beroep waarna het hele zaakje terecht kwam bij de Raad van State. Dat allerhoogste rechtscollege besloot in februari dat de Stichting Cultuur Eindhoven überhaupt niet bevoegd was om te bepalen wie wel of geen subsidie krijgt. Dat soort besluiten die om overheidsgeld gaan en het welzijn van burgers dienen namelijk altijd wettelijke besluiten te zijn, en een particuliere club als zo’n stichting mag dat helemaal niet doen.
En hier wordt het dus interessant. Want hoe zit eigenlijk met die fondsen waar de Rijksoverheid een deel van het subsidiegeld aan uitgeeft? Stel je voor dat die eigenlijk, als puntje bij paaltje komt, ook geen wettelijke bevoegdheid hebben? Het gaat allemaal om artikel 4:23 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Dat stelt: ‘Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.’ In gewone taal betekent dat, dat elke toekenning van subsidie een wettelijke regeling is, dus door een democratische besluitvorming vooraf moet worden gegaan.
Eindhoven blundert
Ik besloot het na te vragen bij het Ministerie van OCW, dat gaat over onze cultuursubsidies. Na enig rondneuzen meldde men mij daar dat zulks bij de cultuurfondsen goed geregeld is. Zij zijn uitvoerders van wettelijke regelingen, stelt het ministerie, en staan dus ook open voor alle beroepsmogelijkheden en toetsing die daarvoor zijn ingericht. In Eindhoven, zo stelde het ministerie, had men dat minder handig geregeld: de raad had de besluitvorming over subsidie gemandateerd aan het college, dat op zijn beurt een derde partij inschakelde. En dan valt de wettelijke basis dus weg.
Wie mocht hopen – of vrezen – dat dus nu overal de wettelijke basis onder subsidie door fondsen is weggevallen, kan rustig gaan slapen – of wakker blijven. Het is nu vooral aan burgemeester en wethouders van Eindhoven om de zaak te repareren. Dat heeft het college dus op 19 april gedaan, maar niet op de manier die de Stichting Cultuur Eindhoven goed vond. In plaats van het vaststellen van een wettelijke grond voor de komende vier jaar, zoals bij de overheidsfondsen, gaat de gemeenteraad weer alle besluiten over cultuursubsidie nemen en stuurt die vervolgens ter uitvoering door naar de SCE. Die daarmee dus eigenlijk alleen maar een loket is geworden. Daar hoeft, naast College en Raad, geen extra Raad van Toezicht meer bij.
Haastklus
Waarom voor deze nogal houtje-touwtje-achtige oplossing is gekozen, wordt duidelijk uit het antwoord dat ik kreeg van de juristen van de gemeente Eindhoven. Zij stellen: ‘Deze mandaatregeling is de snelste en – heel belangrijk – een juridisch rechtsgeldige en beproefde constructie.. Hoewel het college via de mandaatregeling wel eindverantwoordelijk is voor de genomen besluiten, wordt de beoordeling en uitvoering van de besluiten via het mandaat volledig bij SCE gelaten. Het College heeft geen enkele intentie om dit proces in eigen hand te nemen dan wel bemoeienis te hebben met de uitvoering door SCE. Wat bij deze keuze voorop heeft gestaan is dat SCE op deze manier op de kortst mogelijke termijn weer operationeel is en de subsidieverlening aan de culturele sector weer door kan gaan.’
De wethouder stelt wel dat dit niet de allerbeste regeling is, maar dat voor een goede regeling te weinig tijd is: ‘De verordening doet meer recht aan de oorspronkelijke intentie om SCE op afstand van de gemeente te plaatsen. Het nadeel van een verordening is echter dat dit een aanpassing vergt van de Algemene Subsidieverordening (ASV) en/of dat er een aparte subsidieverordening Cultuur Eindhoven vastgesteld moet worden. Dit kost meer tijd, aangezien hier een raadsbesluit voor nodig is.’
Evaluatiemomentje
En dan volgt een staartje. Er vond dit jaar ook een evaluatie plaats van de SCE, en in het najaar bespreekt de gemeenteraad de uitkomsten daarvan. Dat is de reden waarom de wethouder nog geen grote besluiten wil nemen en een echte verordening wil vaststellen. Dan lijkt het erop, maar dit is natuurlijk pure kwaadaardige speculatie, dat de wethouder een vermoeden heeft dat die evaluatie niet heel erg goed gaat uitpakken voor de SCE. Ofwel: dat er voor de volgende subsidieperiode iets totaal anders komt. Of misschien zijn er in het nieuwe, borealere politieke klimaat in Brabant wel raadsleden die juist meer invloed op subsidie willen. Dat zou voor een Raad van Toezicht als die van de SCE natuurlijk ook een hele goede aanleiding voor chagrijn kunnen zijn.